ECLI:NL:RBZWB:2024:5749

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
BRE 23/3425 en 23/3426 PW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstandsuitkering en beoordeling van de rechtmatigheid van de besluiten van de ISD

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 augustus 2024, zijn de beroepen van eiser tegen de besluiten van de ISD inzake de terugvordering van bijstandsuitkeringen ongegrond verklaard. Eiser had beroep ingesteld tegen de besluiten van 16 mei 2023, waarbij de ISD de terugvordering van bijstandsuitkeringen over verschillende periodes had herzien en gehandhaafd. De rechtbank oordeelde dat de ISD op goede gronden had besloten tot terugvordering, omdat eiser over de betreffende perioden beschikte over middelen, waaronder een letselschadevergoeding. De rechtbank concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, en dat de besluiten van de ISD niet in strijd waren met het evenredigheidsbeginsel. Eiser had aangevoerd dat hij nooit bijstandsuitkeringen had aangevraagd of ontvangen, maar de rechtbank oordeelde dat de ISD terecht had vastgesteld dat eiser en zijn ex-vrouw gezamenlijk recht hadden op bijstand. De rechtbank benadrukte dat de terugvordering een noodzakelijk middel was om de rechtmatige besteding van gemeenschapsgeld te waarborgen. De beroepen werden afgewezen, en eiser kreeg geen vergoeding van proceskosten of griffierecht terug.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 23/3425 PW en BRE 23/3426 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 augustus 2024 in de zaken tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. P.R. Klaver),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom (ISD Brabantse Wal; de ISD), verweerder 1,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Steenbergen (ISD Brabantse Wal, de ISD),
verweerder 2.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van 16 mei 2023 (bestreden besluit I, zaaknummer BRE 23/3426 PW en bestreden besluit II, zaaknummer BRE 23/3425 PW).
De ISD heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft de beroepen op 24 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde, de bewindvoerder van eiser ( [bewindvoerder] , [stichting] ) en zijn begeleidster ( [begeleidster] , [zorgorganisatie] ). Namens de ISD was aanwezig: mr. R.M. Mol.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

1.1
De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen het besluit van 16 mei 2023 van de ISD waarbij de terugvordering van (bijzondere) bijstand van eiser over de periode van 21 oktober 2014 tot en met 13 januari 2017 is herzien naar een bedrag van € 11.159,38. Daarnaast beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van eveneens 16 mei 2023 van de ISD waarbij de terugvordering van (bijzondere) bijstand van eiser over de periode van 14 januari 2017 tot en met 31 juli 2017 is gehandhaafd. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
1.2
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.3
De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
2. Eiser ontving samen met zijn toenmalige echtgenote, mevrouw [ex-vrouw eiser] van 21 oktober 2014 tot en met 13 januari 2017 een bijstandsuitkering van de ISD waarbij één van de gehuwden in een inrichting verblijft en de ander voor de berekening van de norm als een alleenstaande ouder wordt aangemerkt. Daarnaast ontving eiser in de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 bijzondere bijstand voor de kosten van de eigen bijdrage CAK.
Na zijn verhuizing naar [plaats 1] ontving eiser over de periode van 14 januari 2017 tot en met 31 juli 2017 een bijstandsuitkering van de ISD naar de norm van een alleenstaande in een inrichting. Daarnaast ontving eiser over deze periode bijzondere bijstand voor zorgkosten.
Op 5 februari 2020 is een vaststellingsovereenkomst gesloten op basis waarvan eiser aanspraak kreeg op een totaalbedrag van € 225.000,-. In deze vergoeding is onder meer een bedrag opgenomen voor het verlies van arbeidsvermogen, vanwege het ongeval dat eiser op 10 oktober 2014 is overkomen.
Met het besluit van 26 oktober 2021 is door de ISD over de periode van 21 oktober 2014 tot en met 13 januari 2017 een bedrag van € 20.463,46 van eiser en [ex-vrouw eiser] teruggevorderd.
Eiser heeft op 19 mei 2022 bezwaar gemaakt tegen dit besluit en eveneens een verzoek tot herziening van het besluit van 26 oktober 2021 gedaan. Het bezwaar is op 15 september 2022 niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet tijdig was ingediend. Tegen deze beslissing op bezwaar is geen beroep ingediend.
Met het besluit van 20 december 2021 is door de ISD het te veel aan verleende bijstand
(€ 2.048,88 aan algemene en € 265,65 aan bijzondere bijstand) van eiser over de periode van 14 januari 2017 tot en met 31 juli 2017 teruggevorderd.
Eiser heeft op 19 mei 2022 bezwaar gemaakt tegen dit besluit en eveneens een verzoek tot herziening van het besluit van 20 december 2021 gedaan. Het bezwaar is op 15 september 2022 niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet tijdig was ingediend. Tegen deze beslissing op bezwaar is geen beroep ingediend.
Met een besluit van 20 september 2022 heeft de ISD het door [ex-vrouw eiser] ingediende bezwaar tegen het besluit van 26 oktober 2021 gegrond verklaard, omdat de letselschade uitkering enkel aan eiser en niet aan [ex-vrouw eiser] is toegekomen en vanaf oktober 2014 sprake was van feitelijk gescheiden leven van eiser en [ex-vrouw eiser] . De ISD vordert hiermee geen bedragen aan bijstand van [ex-vrouw eiser] meer terug.
Vervolgens heeft de ISD met het besluit van 18 oktober 2022 beslist op de twee door eiser gedane verzoeken tot herziening van de besluiten van 26 oktober 2021 en 20 december 2021. Met dit besluit is het terugvorderingsbesluit van 26 oktober 2021 herzien, in die zin dat de aan eiser verstrekte bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande in een instelling over de periode van 21 oktober 2014 tot en met 13 januari 2017 en de bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage CAK over 2016 (€ 11.159,38) wordt teruggevorderd in plaats van een bedrag van € 20.463,46. De terugvordering over de periode van 14 januari 2017 tot en met 31 juli 2017, welke bij besluit van 20 december 2021 is vastgesteld op een bedrag van € 2.305,53, blijft gehandhaafd.
Eiser heeft op 21 november 2022 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met de bestreden besluiten van 16 mei 2023 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Bestreden besluit I
3.1
De ISD heeft aan het bestreden besluit I ten grondslag gelegd dat zij op goede gronden het terugvorderingsbesluit van 26 oktober 2021 heeft herzien, in die zin dat alleen de aan eiser verstrekte bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande in een instelling over de periode van 21 oktober 2014 tot en met 13 januari 2017 en de bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage CAK over 2016 (€ 11.159,38) wordt teruggevorderd. De stelling van eiser dat hij geen kennis heeft gehad van de toekenning van de bijstandsuitkering en ook nooit gelden heeft ontvangen, volgt het college niet. Er zijn in totaal elf beschikkingen verstuurd naar het adres van eiser ( [adres 1] , [plaats 2] ). Vervolgens is eiser in 2017 verhuisd naar de [adres 2] in [plaats 1] waar nog eens zes beschikkingen naar toe zijn verstuurd en is op 6 januari 2017 een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van de woninginrichting met het DigiD van eiser gedaan.
3.2
Verder staat vast dat eiser bijstand heeft ontvangen, terwijl hierop achteraf bezien geen recht bestond. De letselschadevergoeding is immers een middel dat betrekking heeft op een periode waarover eiser bijstand ontving. De over die periode verstrekte bijstand kan daarom ingevolge artikel 58, tweede lid, onderdeel f, onder 1, van de Participatiewet worden teruggevorderd. Conform de beleidsregels [1] wordt ten volle gebruikgemaakt van de bevoegdheid tot terugvordering. Er is geen sprake van dringende redenen om van terugvordering af te zien.
3.3
Ook is het bestreden besluit I niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Het doel is immers de rechtmatige besteding van overheidsgeld en gelden moeten enkel toekomen aan degenen die daar recht op hebben. De uitkering is ten onrechte betaald, zodat terugvordering een passend en noodzakelijk middel is om het doel te bereiken. Eiser kon over de te beoordelen periode beschikken over andere middelen. Zijn belangen zijn evenwichtig afgewogen. Verder slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet, omdat geen sprake is van gelijke gevallen. De aan eiser verstrekte letselschadevergoeding komt namelijk niet aan [ex-vrouw eiser] toe. Ook niet de schadevergoeding voor het verlies aan verdienvermogen, omdat sprake was van een situatie van duurzaam gescheiden leven. Ten slotte zijn de genomen besluiten duidelijk gemotiveerd, blijkt daaruit waar eiser aan toe was en zijn de besluiten op de juiste wijze bekendgemaakt, zodat geen sprake is van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
Bestreden besluit II
4. De ISD heeft aan het bestreden besluit II ten grondslag gelegd dat zij de terugvordering van eisers recht op (bijzondere) bijstand over de periode van 14 januari 2017 tot en met 31 juli 2017 terecht hebben gehandhaafd. Er is geen sprake van nieuw gebleken feiten en veranderende omstandigheden. Door eiser zijn geen nova aangevoerd. Ook is niet gesteld of anderszins gebleken dat het oorspronkelijke besluit onmiskenbaar onjuist is
.De terugvordering van eisers recht op bijstand over de periode van 14 januari 2017 tot en met 31 juli 2017 blijft in stand onder verwijzing naar het besluit van 20 december 2021.
Beroepsgronden
5.1
Eiser stelt zich op het standpunt dat hij nooit een bijstandsuitkering heeft aangevraagd, niet heeft getekend en nooit bijstandsgelden heeft ontvangen of daarover heeft kunnen beschikken. Zijn ex-vrouw ( [ex-vrouw eiser] ) heeft de bijstandsuitkering aangevraagd, getekend en de gelden ontvangen. Daarnaast houden verweerders onvoldoende rekening met zijn zwakke en kwetsbare positie, terwijl deze positie wel bij hun bekend was. Eiser is ontheven van de arbeidsverplichtingen, er is misbruik gemaakt van zijn naam en DigiD en hij staat al langdurig onder bewind.
5.2
Ook heeft [ex-vrouw eiser] in bezwaar gelijk gekregen in die zin dat zij de ISD niet hoeft terug te betalen, terwijl zij juist degene is die materieel voordeel heeft genoten. Deze situatie moet op grond van het gelijkheidsbeginsel ook voor eiser van toepassing zijn. Verder is sprake van feiten en omstandigheden die zodanig zijn dat de ISD in redelijkheid niet tot terugvordering kon overgaan, althans daarvan had kunnen afzien.
5.3
Ten slotte zijn de bestreden besluiten in strijd met het motiverings-, zorgvuldigheids-, evenredigheids-, vertrouwens-, en rechtszekerheidsbeginsel. In het kader van het evenredigheidsbeginsel is eiser van mening dat in dit geval zijn individuele belang zwaarder mag wegen dan het mogelijk algemene belang.
Oordeel van de rechtbank
Beoordeling bestreden besluit II (periode 14 januari 2017 tot en met 31 juli 2017)
6.1
Met het besluit van 20 december 2021 (oorspronkelijke besluit) is de terugvordering over de periode van 14 januari 2017 tot en met 31 juli 2017 vastgesteld op € 2.305,53, omdat eiser, achteraf bezien, over deze periode over middelen beschikte. [2] Dit besluit staat in rechte vast. Eiser heeft de ISD verzocht om terug te komen van dit besluit. Met het bestreden besluit II heeft de ISD de terugvordering echter gehandhaafd. De ISD heeft dit beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6.2
Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is. [3]
6.3
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. [4]
Is het gegronde bezwaar van [ex-vrouw eiser] een nieuw gebleken feit?
7.1
Eiser voert aan dat sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Volgens eiser is sprake van nieuw gebleken feiten, omdat het bezwaar van [ex-vrouw eiser] gegrond is verklaard en de terugvordering alleen ten aanzien van eiser is gehandhaafd.
7.2
Dat het bezwaar van [ex-vrouw eiser] gegrond is verklaard, kan ten aanzien van het bestreden besluit II – anders dan eiser stelt –niet worden gekwalificeerd als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb
.Met het bestreden besluit II is besloten om de terugvordering over de periode van 14 januari 2017 tot en met
31 juli 2017 te handhaven. In die periode ontving eiser een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande die in een inrichting verblijft, toegekend bij besluit van 7 maart 2017. Dit besluit zag alleen op eiser en staat daarmee los van het door [ex-vrouw eiser] ingediende bezwaarschrift. Het bezwaar van [ex-vrouw eiser] zag niet op deze periode, maar had betrekking op een eerdere periode (21 oktober 2014 tot en met 13 januari 2017). Dit levert daarom geen nieuw feit op ten aanzien van het bestreden besluit II. Het feit dat het bezwaar van [ex-vrouw eiser] gegrond is verklaard, kan – ten aanzien van het bestreden besluit II – dus geen aanleiding geven tot een ander besluit.
7.3
Hieruit volgt dat er ten aanzien van het bestreden besluit II geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn op grond waarvan de ISD een inhoudelijke herbeoordeling had moeten doen. Dat betekent dat de verwijzing naar het oorspronkelijke besluit van 20 december 2021 de afwijzing van het herzieningsverzoek in beginsel kan dragen.
Is de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk?
8. Met wat eiser heeft aangevoerd wil hij in feite opnieuw een discussie voeren over de juistheid van het oorspronkelijke besluit. Daarvoor is in deze procedure geen plaats omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn gemeld. Het besluit van 20 december 2021 staat in rechte vast. De discussie over dat besluit is daarmee beëindigd. Eiser had wat hij in de huidige procedure heeft aangevoerd in de procedure tegen het besluit zelf naar voren kunnen en moeten brengen. Dat hij dit niet tijdig heeft gedaan, komt voor rekening en risico van eiser. Wat eiser heeft aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het besluit om het herzieningsverzoek voor wat betreft de terugvordering over de periode van 14 januari 2017 tot en met 31 juli 2017 af te wijzen evident onredelijk is.
Beoordeling bestreden besluit I (periode 21 oktober 2014 tot en met 13 januari 2017)
9. Ten aanzien van het bestreden besluit I is niet in geschil dat sprake is van nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden. Naar aanleiding van de gegrondverklaring van het bezwaar van [ex-vrouw eiser] is immers de terugvordering lager vastgesteld en heeft deze alleen nog betrekking op eiser. Het deel van de verstrekte uitkering dat betrekking heeft op de situatie van eiser (de norm van een alleenstaande in een instelling over de periode van 21 oktober 2014 tot en met 13 januari 2017) en de aan eiser verstrekte bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage CAK over 2016, worden teruggevorderd, omdat eiser, achteraf bezien, over deze periode over middelen beschikte. [5]
Mocht de ISD het recht op bijstand ambtshalve vaststellen?
10.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de ISD in eisers geval op goede gronden geen gevolgen verbonden aan het feit dat eiser de bijstandsaanvraag niet heeft ondertekend, en daarmee het recht op bijstand op schriftelijke aanvraag ambtshalve vastgesteld. [6] De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
10.2
Niet in geschil is dat [ex-vrouw eiser] op 29 oktober 2014 namens haar en eiser een aanvraag heeft gedaan om een bijstandsuitkering. Ook is niet in geschil dat eiser op dat moment vanwege een ongeval was opgenomen op de IC afdeling van het EMC. Ter onderbouwing van de bijstandsaanvraag had [ex-vrouw eiser] stukken aan het college overgelegd waaruit dit bleek en wat er met eiser aan de hand was. Het valt naar het oordeel van de rechtbank te begrijpen dat eiser op dat moment niet in staat was om een handtekening te plaatsen onder de schriftelijke aanvraag. Daarom heeft de ISD op goede gronden ambtshalve (positief) beslist op de bijstandsaanvraag van eiser en [ex-vrouw eiser] .
Had eiser over de gelden kunnen beschikken?
11.1
Uitgangspunt van de Participatiewet is dat het recht op bijstand de echtgenoten gezamenlijk toekomt. [7] Het is voorts vaste rechtspraak dat in geval van gezinsbijstand de beide in de gezinsbijstand begrepen partners als een eenheid worden gezien wat betreft hun aanspraken en verplichtingen op grond van de Participatiewet. [8]
11.2
Vast staat dat met ingang van 21 oktober 2014 tot en met 13 januari 2017 aan eiser en [ex-vrouw eiser] een bijstandsuitkering is verstrekt naar de norm van gehuwden, waarbij voor de berekening van de norm wordt uitgegaan van de situatie dat een van de gehuwden in een inrichting verblijft. [9] Nog daargelaten of met de verstrekte bijstand de kosten van eiser of van zijn kinderen zijn betaald, wordt overwogen dat voornoemd uitgangspunt meebrengt dat in deze bestuursrechtelijke procedure geen oordeel kan worden gegeven over hoe de gelden zijn besteed. Indien en voor zover [ex-vrouw eiser] onzorgvuldig tegenover eiser gehandeld heeft, zoals eiser stelt, heeft dat in het kader van deze bestuursrechtelijke procedure geen gevolgen.
Dringende redenen
12.1
Volgens eiser heeft de ISD bij de terugvordering onvoldoende rekening gehouden met zijn zwakke en kwetsbare positie, terwijl deze positie wel bekend was. Eiser is ontheven van de arbeidsverplichtingen, er is misbruik gemaakt van zijn naam en DigiD en hij staat al langdurig onder bewind. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij hiermee een beroep doet op dringende redenen om af te zien van het terugvorderen van de te veel betaalde (bijzondere) bijstand, als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet.
12.2
In een recente uitspraak heeft de CRvB de uitleg van dringende redenen in het kader van de Wajong verruimd. [10] De rechtbank ziet aanleiding om hier ook in het kader van de Participatiewet bij aan te sluiten. Uit de uitspraak van de CRvB volgt dat het begrip dringende redenen ruimer uitgelegd dient te worden dan voorheen. Bij de beoordeling of sprake is van een dringende reden moet niet alleen rekening worden gehouden met de gevolgen van de terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan. Alle relevante feiten en omstandigheden zijn van belang. Belangrijke onderdelen die worden meegewogen zijn het eigen aandeel van het bestuursorgaan in de redenen voor terugvordering, het aandeel van de belanghebbende in de ontstane situatie, en de gevolgen die de terugvordering voor de belanghebbende hebben. De CRvB blijft als uitgangspunt hanteren dat in het algemeen de financiële gevolgen van de terugvordering zich pas voordoen bij de invordering of verrekening. Dan geldt de bescherming van de beslagvrije voet.
12.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de ISD zich op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van een dringende reden om van terugvordering af te zien. Van een nalatigheid van de ISD is niet gebleken. De terugvordering is gebaseerd op het feit dat eiser, achteraf bezien, over middelen beschikt vanwege een letselschade uitkering. De rechtbank acht het zeer begrijpelijk dat de situatie waarin eiser zich bevindt hem zwaar valt. Ten aanzien van de in acht te nemen gevolgen, gaat het om de gevolgen van het terugvorderingsbesluit. Niet aannemelijk is gemaakt dat het terugvorderingsbesluit als zodanig ernstige medische, sociale of psychische gevolgen heeft waardoor eiser in een onaanvaardbare situatie is terecht gekomen. [11] Verder doen de financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering zich in het algemeen pas voor als daadwerkelijk wordt overgegaan tot invordering. In dat kader heeft eiser als schuldenaar bescherming van de regels over de beslagvrije voet als neergelegd in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. [12] De ISD dient te zijner tijde te beoordelen of eiser met inachtneming van die regels in staat is om maandelijks een bedrag terug te betalen.
12.4
Bij de motivering van het bestreden besluit I heeft het college aangegeven dat conform artikel 2, aanhef en onder e, en artikel 7 van de Beleidsregels volledig gebruik wordt gemaakt van de terugvorderingsbevoegdheid uit artikel 58 van de Participatiewet, tenzij sprake is van dringende redenen in de zin van het achtste lid van dat artikel. Nu eiser dringende redenen niet aannemelijk heeft gemaakt, doet toepassing van het beleid niet af aan de terugvordering.
Evenredigheidsbeginsel
13.1
De rechtbank overweegt dat het evenredigheidsbeginsel bepaalt dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft in 2022 [13] een kader geformuleerd voor de toetsing van op een discretionaire bevoegdheid berustende besluiten aan het evenredigheidsbeginsel. De CRvB heeft zich hierbij aangesloten. [14]
13.2
De wijze van toetsing aan het evenredigheidsbeginsel is afhankelijk van een veelheid aan factoren en verschilt daarom van geval tot geval. Geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid spelen daarbij een rol, maar de toetsing daaraan zal niet in alle gevallen op dezelfde wijze (kunnen) plaatsvinden. De intensiteit van de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel wordt bepaald door onder meer de aard en de mate van de beleidsruimte van het bestuursorgaan, de aard en het gewicht van de met het besluit te dienen doelen en de aard van de betrokken belangen en de mate waarin deze door het besluit worden geraakt. Naarmate die belangen zwaarder wegen, de nadelige gevolgen van het besluit ernstiger zijn of het besluit een grotere inbreuk maakt op fundamentele rechten, zal de toetsing intensiever zijn. De ratio van het evenredigheidsbeginsel is ook niet zozeer het in het algemeen tegengaan van nadelige gevolgen van besluitvorming, maar het voorkomen van onnodige nadelige gevolgen.
13.3
Volgens bovenstaande uitspraak van de CRvB heeft de ISD – bij de uitoefening van de bevoegdheid van artikel 58, tweede lid, sub f, onder 1, van de Participatiewet – relatief veel beslissingsruimte. Uit de wetsgeschiedenis van deze bepaling blijkt namelijk dat de wetgever de hier van toepassing zijnde discretionaire bevoegdheid heeft gegeven omdat gemeentes zelf, gelet op de financiële stimulans door het beslag op de eigen gemeentelijke middelen en gelet op de eigen beleidsruimte, een goede afweging kunnen maken wanneer van terugvordering kan worden afgezien. Voor de financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering als gevolg van de herziening geldt dat deze gevolgen zich in het algemeen pas voordoen als daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. In dat kader hebben betrokkenen als schuldenaar bescherming, of kunnen zij deze zo nodig inroepen, van de regels over de beslagvrije voet.
13.4
De genoemde rechtspraak leidt ertoe dat de rechtbank in deze zaak minder intensief aan het evenredigheidsbeginsel toetst. Volgens de ISD is de terugvordering een geschikt, noodzakelijk en evenwichtig middel om het doel (de rechtmatige besteding van gemeenschapsgeld) te bereiken.
13.5
Naar het oordeel van de rechtbank is de goede besteding van gemeenschapsgeld een gerechtvaardigd doel. Omdat bijstand moet toekomen aan de personen die het nodig hebben en er recht op hebben, en de ISD het voor bijstand beschikbare budget maar één keer kan uitgeven, moet zorgvuldig worden omgegaan met de besteding ervan. In dit geval heeft eiser te veel bijstand ontvangen doordat achteraf is gebleken dat hij in de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen (de letselschade uitkering) als bedoeld in paragraaf 3.4 beschikte of kon beschikken. Terugvordering van het teveel aan ontvangen bijstand is een geschikt en noodzakelijk middel om het hiervoor genoemde gerechtvaardigde doel te bereiken. De rechtbank is niet gebleken dat in deze zaak de terugvordering onevenredig is te achten tot het te dienen doel. Bij gebreke van een nadere onderbouwing door eiser, is de rechtbank niet gebleken dat de terugvordering in dit geval onevenwichtig zou zijn. Het beroep van eiser op het evenredigheidsbeginsel slaagt niet.
Gelijkheidsbeginsel
14. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel is het noodzakelijk dat sprake is van rechtens gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld. De rechtbank is van oordeel dat eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel hem niet kan baten, omdat geen sprake is van gelijke gevallen als het gaat om de toerekening van de terugvordering aan hem en niet (ook) aan [ex-vrouw eiser] . Hierbij merkt de rechtbank op dat een ander toetsingskader van toepassing is. [ex-vrouw eiser] heeft namelijk geen letselschade uitkering ontvangen waardoor zij achteraf niet over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 beschikte of kon beschikken. Eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet.
Overige beginselen van behoorlijk bestuur
15. Mede gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende gesteld of gebleken is dat de bestreden besluiten onvoldoende zijn gemotiveerd, in strijd zijn met het vertrouwensbeginsel, onvoldoende zorgvuldig zijn genomen of in strijd zijn met de rechtszekerheid.

Conclusie en gevolgen

16.1
De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de bestreden besluiten in stand blijven. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
16.2
Het verzoek om een schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente wordt afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J.J. van Roij, griffier op 20 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:3, derde lid
Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen.
Artikel 4:2, eerste lidDe aanvraag wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de aanvrager;
b. de dagtekening;
c. een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd.
Artikel 4:5, eerste lid, onder a
Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag.
Artikel 4:6, tweede lidWanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Participatiewet
Artikel 11, vierde lid
Het recht op bijstand komt de echtgenoten gezamenlijk toe, tenzij een van de echtgenoten geen recht op bijstand heeft.
Artikel 23, derde lid
Indien een van de gehuwden in een inrichting verblijft, is de norm de som van de normen die voor ieder van hen als alleenstaande of alleenstaande ouder zouden gelden.
Artikel 43, eerste lidHet college stelt het recht op bijstand op schriftelijke aanvraag of, indien een schriftelijke aanvraag niet mogelijk is, ambtshalve vast.
Artikel 43, tweede lid
De bijstand wordt door de echtgenoten gezamenlijk aangevraagd dan wel door een van hen met schriftelijke toestemming van de ander.
Artikel 58, tweede lid, onder f, onder 1
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kan kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 beschikt of kan beschikken.
Artikel 58, achtste lid
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
De Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ 2020
Artikel 2, aanhef en onder e (voor zover van belang)
Het college maakt ten volle gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering van ten onrechte verleende uitkering als bedoeld in artikel 58, lid 2, PW., artikel 59, lid 1 t/m lid 3, PW, artikel 25, lid 2 en lid 3 IOAW, artikel 26, lid 2, IOAW, artikel 25, lid 2 en lid 3, IOAZ en artikel 26, lid 2, IOAZ;
Artikel 7
Het college ziet geheel of gedeeltelijk af van de bevoegdheid tot herziening, intrekking en/of terugvordering wegens dringende redenen.

Voetnoten

1.Beleidsregels terug- en invordering PW, IOAW en IOAZ van de gemeente Steenbergen (Beleidsregels).
2.Artikel 58, tweede lid, onder f, onder 1, van de Participatiewet.
3.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 1 augustus 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1514.
4.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 1 augustus 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1518.
5.Artikel 58, tweede lid, onder f, onder 1, van de Participatiewet.
6.Artikel 1:3, derde lid, artikel 4:2, eerste lid, artikel 4:5, eerste lid, onder a, van de Awb en artikel 43, eerste en tweede lid, van de Participatiewet.
7.Artikel 11, vierde lid van de Participatiewet.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 13 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:76 en de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 september 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:7592.
9.Volgens artikel 23, derde lid van de Participatiewet.
10.Uitspraak van de CRvB van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.
11.Vergelijk de uitspraken van de CRvB van 23 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1058 en van
12.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 17 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3562.
13.Zie de uitspraak van de ABRvS van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
14.Zie de uitspraak van de CRvB van 11 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2207.