5.2.Verweerder verwijst naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2023.De rechtbank ziet in deze situatie echter geen aanleiding om die lijn te volgen, omdat de rechtbank bij haar uitspraak van 11 mei 2023, die voorafging aan haar uitspraak van 27 december 2023, al een langere termijn heeft gegeven.
Welke dwangsom wordt aan verweerder opgelegd?
6. Volgens het landelijke beleid wordt in gevallen als deze, waarin verweerder na een door de rechter gestelde termijn nog steeds geen besluit op de bezwaren heeft genomen, de dwangsom bepaald op € 250,- per dag met een maximum van € 37.500,-. Zoals eerder is overwogen in de uitspraak van 11 mei 2023, geldt dat deze dwangsom pas stopt met lopen als op alle bezwaarschriften van eiseres is beslist. Verweerder verzoekt om een lagere dwangsom op te leggen, omdat hij wel op tijd wil beslissen, maar niet in staat is om op tijd te beslissen. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om een lagere dwangsom op te leggen. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 23 augustus 2023 heeft overwogen is het niet aan de rechtbank om een structurele, collectieve oplossing voor de capaciteitsproblemen van verweerder te bieden.De rechtbank ziet ook geen aanleiding om in afwijking van het landelijke beleid een hogere dwangsom, zoals verzocht door eiseres, op te leggen.
Wordt de rechterlijke dwangsom die voortvloeit uit de uitspraak van 27 december 2023 vastgesteld?
7. Eiseres verzoekt, onder meer, om vaststelling van de rechterlijke dwangsom die voortvloeit uit de uitspraak van 27 december 2023 en het opleggen van een termijn aan verweerder om de verbeurde rechterlijke dwangsom te betalen. De rechtbank overweegt hierbij het volgende. Uit artikel 8:55d, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de geschiedenis van de totstandkoming ervan volgt dat een dergelijke dwangsom ten uitvoer kan worden gelegd volgens de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.De bevoegdheid tot het nemen van een beslissing met betrekking tot de rechterlijke dwangsom is dan ook niet aan het publiekrecht ontleend. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 april 2020.Het niet op tijd nemen van een besluit met betrekking tot de rechtelijke dwangsom kan op grond van artikel 6:2, onderdeel b, dan ook niet gelijk gesteld worden met een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Op grond van artikel 6:2, onderdeel b, en artikel 8:1 van de Awb kan alleen tegen het uitblijven van een besluit beroep worden ingesteld. Dat betekent dat eiseres niet bij de bestuursrechter kan procederen over (de hoogte van) de verbeurde rechterlijke dwangsom en zich daarvoor tot de burgerlijke rechter zal moeten wenden. Hetzelfde geldt voor de betaling van deze dwangsom. De rechtbank is dan ook onbevoegd en stelt de rechterlijke dwangsom die voortvloeit uit de uitspraak van 27 december 2023 niet vast.