13.1.De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
14. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser verduidelijkt dat eiser niet (langer) betwist dat hij werkzaamheden heeft verricht die hij niet heeft doorgegeven aan het college. Eiser voert aan dat hij niet betaald heeft gekregen voor deze werkzaamheden. Hij heeft alleen af en toe een tas met boodschappen gekregen.
Eiser betwist wel de periode waarover de werkzaamheden volgens het college zouden zijn verricht. Die is volgens hem korter dan de periode waar het college vanuit gaat.
15. Eiser voert verder aan dat hij door dit besluit onevenredig in zijn belangen wordt geschaad en doet een beroep op dringende redenen.
16. Tot slot stelt eiser dat het bedrag van de terugvordering gematigd dient te worden gelet op het lange tijdsverloop.
17. Het college stelt dat de onderzoeksresultaten en de afgelegde (getuigen)verklaringen voldoende grondslag bieden voor de vaststelling van de verrichting van op geld waardeerbare werkzaamheden door eiser. Aangezien eiser deze werkzaamheden niet heeft gemeld, heeft hij volgens het college zijn inlichtingenplicht geschonden. Er is sprake van een verplichte terugvordering op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet. Van dringende redenen om de terugvordering te matigen of hiervan af te zien is volgens het college niet gebleken. Ook in het tijdsverloop ziet het college geen aanleiding om de terugvordering te matigen.
Heeft eiser zijn inlichtingenplicht geschonden?
18. De te beoordelen periodes lopen in dit geval van 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2020 en van 1 maart 2021 tot en met 31 mei 2021.
19. Een besluit tot intrekking van een bijstandsuitkering is een belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dit betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking van de bijstandsuitkering is voldaan in beginsel op het bijstandverlenende orgaan rust.
20. Het verrichten van op geld waardeerbare werkzaamheden is een omstandigheid die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee die werkzaamheden worden verricht en ongeacht of daaruit daadwerkelijk inkomsten worden genoten. Hierbij is van betekenis dat, gelet op artikel 31, eerste lid, in verbinding met artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet, niet alleen van belang is het inkomen waarover de betrokkene daadwerkelijk beschikt, maar ook het inkomen waarover hij/zij redelijkerwijs kan beschikken. Het gaat dus om werkzaamheden waar normaliter een beloning tegenover staat of die de betrokkene daarvoor redelijkerwijs kan bedingen. Dit is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken.
21. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college op basis van de waarnemingen en de verklaringen van eiser, de heer [naam 4] , mevrouw [naam 3] en de heer [naam 2] kunnen concluderen dat eiser op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht in de te beoordelen periodes. Uit het rapport “administratief rechtelijk onderzoek” blijkt dat tijdens de waarnemingen onder andere is gezien dat eiser ’s ochtends vroeg werd opgehaald met een busje of dat hij zelf gebruik maakte van een busje, bestickerd met de bedrijfsnaam ‘ [klusbedrijf] ”. Op 26 verschillende dagen is waargenomen dat eiser aan het werk was als stratenmaker in de gemeente Vlaardingen. Soms reed eiser op een kleine graafmachine. Eiser verrichtte ook zwaar lichamelijk werk, zoals het dragen en leggen van stenen. Deze activiteiten kunnen naar het oordeel van de rechtbank, mede gelet op hun aard, omvang, duur en terugkerend karakter, worden beschouwen als op geld waardeerbare werkzaamheden. Het zijn werkzaamheden waar normaliter een beloning tegenover staat. Dat eiser deze werkzaamheden als een vriendendienst zou hebben gedaan en niet betaald heeft gekregen, zoals zowel eiser als [naam 2] en [naam 3] hebben verklaard, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Zoals hiervoor al is overwogen gaat het om werkzaamheden waar normaliter een beloning tegenover staat en is de intentie waarmee de werkzaamheden zijn verricht in dit verband immers niet van belang.
22. Het had voor eiser redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat deze activiteiten van invloed konden zijn op zijn recht op bijstand en individuele inkomenstoeslag. Door van deze activiteiten geen melding te maken bij het college, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank de op hem rustende inlichtingenplicht geschonden.
Heeft het college het recht op bijstand en individuele inkomenstoeslag terecht ingetrokken?
23. Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij wel aan de inlichtingenplicht zou hebben voldaan, over de desbetreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
24. Indien na een schending van de inlichtingenverplichting de door de betrokkene gestelde en aannemelijk gemaakte feiten geen grondslag bieden voor een precieze vaststelling van het recht op bijstand, dan is de bijstandverlenende instantie gehouden om, indien mogelijk, schattenderwijs vast te stellen tot welk bedrag de betrokkene in ieder geval wel recht op bijstand heeft, op basis van de vaststaande feiten. Het eventuele nadeel voor de betrokkene dat voortvloeit uit de resterende onzekerheden, komt daarbij wegens schending van de inlichtingenverplichting voor zijn rekening.
25. De rechtbank stelt vast dat eiser geen enkel inzicht heeft gegeven in het aantal door hem gewerkte uren, de omvang van de verrichte werkzaamheden en/of de door hem (in natura) ontvangen vergoedingen. Door het ontbreken van een boekhouding of administratie kan, ook bij benadering, niet worden vastgesteld of en zo ja hoeveel inkomsten of vergoedingen hij heeft ontvangen of had kunnen ontvangen voor zijn werkzaamheden. Om die reden is het niet mogelijk een reconstructie te maken van eisers werkzaamheden en (mogelijke) inkomsten daaruit. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht om het recht op bijstand schattenderwijs te kunnen vaststellen. Dit betekent dat het college gehouden was het recht op bijstand en individuele inkomenstoeslag over de periode in geding in te trekken. Op grond van het voorgaande bestaat geen aanleiding om van een kortere periode uit te gaan, zoals eiser aanvoert.
Heeft het college terecht besloten om de verleende bijstandsuitkering en individuele inkomenstoeslag terug te vorderen?
26. Omdat vaststaat dat het college het recht van eiser op bijstand en individuele inkomenstoeslag terecht heeft ingetrokken over de genoemde periodes, blijft de vraag over of het college terecht heeft besloten het teveel aan verleende bijstand en individuele inkomenstoeslag over deze periodes terug te vorderen. Op grond van de schending van de inlichtingenplicht was het college gehouden om de teveel verleende bijstandsuitkering terug te vorderen op basis van artikel 58, eerste lid van de Participatiewet. Vanwege het verplichte karakter van de terugvordering bestaat voor een belangenafweging geen ruimte.
27. Ook het tijdsverloop kan aan het verplichte karakter van de terugvordering niet afdoen. De rechtbank overweegt dat eiser geen andere gevolgen aan het tijdsverloop heeft verbonden.
28. Eiser heeft een beroep gedaan op dringende redenen.In een recente uitspraak heeft de CRvB de uitleg van dringende redenen in het kader van de Wajong verruimd.De rechtbank ziet aanleiding om hier ook in het kader van de Participatiewet bij aan te sluiten. Uit de uitspraak van de CRvB volgt dat het begrip dringende redenen ruimer uitgelegd dient te worden dan voorheen. Bij de beoordeling of sprake is van een dringende reden moet niet alleen rekening worden gehouden met de gevolgen van de terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan. Alle relevante feiten en omstandigheden zijn van belang. Belangrijke onderdelen die worden meegewogen zijn het eigen aandeel van het bestuursorgaan in de redenen voor intrekking/terugvordering of in (te) trage besluitvorming waardoor een herziening of terugvordering over een nodeloos lange periode plaatsvindt, het aandeel van de belanghebbende in de ontstane situatie, en de gevolgen die de terugvordering voor de belanghebbende hebben. De CRvB blijft als uitgangspunt hanteren dat in het algemeen de financiële gevolgen van de terugvordering zich pas voordoen bij de invordering of verrekening. Dan geldt de bescherming van de beslagvrije voet.
29. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van een dringende reden om van terugvordering af te zien. Van een nalatigheid van het college is niet gebleken. De terugvordering is gebaseerd op het feit dat eiser geen melding heeft gemaakt van het feit dat hij op geld waardeerbare werkzaamheden verrichtte. Ten aanzien van de in acht te nemen gevolgen, gaat het om de gevolgen van het terugvorderingsbesluit. Niet aannemelijk is gemaakt dat het terugvorderingsbesluit als zodanig ernstige medische, sociale of psychische gevolgen heeft waardoor eiser in een onaanvaardbare situatie is terecht gekomen.Verder doen de financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering zich in het algemeen pas voor als daadwerkelijk wordt overgegaan tot invordering. In dat kader heeft eiser als schuldenaar bescherming van de regels over de beslagvrije voet als neergelegd in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
30. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat het college terecht heeft besloten om niet van terugvordering van de kosten van de verleende bijstandsuitkering en individuele inkomenstoeslag af te zien. Tegen de berekening van de hoogte van de terugvordering van in totaal € 8.138,12 zijn geen inhoudelijke beroepsgronden gericht.