ECLI:NL:RBZWB:2024:6200

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 september 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
23/2728
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand en individuele inkomenstoeslag wegens schending van de inlichtingenplicht

Op 5 september 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak van eiser tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Eiser had een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet en ontving daarnaast een individuele inkomenstoeslag. Na anonieme meldingen van fraude heeft het college een onderzoek ingesteld, waaruit bleek dat eiser op geld waardeerbare werkzaamheden had verricht zonder dit te melden. De rechtbank oordeelde dat het college terecht het recht op bijstand en de individuele inkomenstoeslag heeft ingetrokken en de eerder verstrekte bedragen heeft teruggevorderd. Eiser had zijn inlichtingenplicht geschonden door niet te melden dat hij werkzaamheden als stratenmaker verrichtte. De rechtbank concludeerde dat de intrekking en terugvordering op goede gronden zijn gedaan, en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. Eiser kreeg geen gelijk in zijn beroep, en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2728

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. K.G.A.P. Boemaars),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda

(gemachtigde: [naam 1] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking en terugvordering van zijn recht op bijstand en individuele inkomenstoeslag.
1.1.
Met het bestreden besluit van 5 april 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 8 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigde van eiser en [naam 1] namens het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser ontving sinds 29 juli 2010 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande. Daarnaast ontving eiser een individuele inkomenstoeslag met als vastgestelde peildatum 26 mei 2021.
3. Naar aanleiding van twee anonieme fraudemeldingen dat eiser zwart zou werken heeft het college een onderzoek ingesteld naar het recht op een uitkering van eiser.
4. In het kader van dit onderzoek hebben er in de periode van 26 oktober 2020 tot en met 24 juni 2021 in totaal 52 waarnemingen plaatsgevonden op het adres van eiser en adressen in de gemeente Vlaardingen . In een rapport “administratief rechtelijk onderzoek” van 5 oktober 2021 is vermeld, voor zover hier van belang:
“Oktober 2020: 3 positieve waarnemingen ochtend en middag
November 2020: 5 positieve waarnemingen ochtend en middag
December 2020: 1 positieve waarneming ochtend
Januari 2021: geen positieve waarnemingen
Februari 2021: geen positieve waarnemingen
Maart 2021:2 positieve waarnemingen ochtend
April 2021: 3 positieve waarnemingen ochtend
Mei 2021: 4 positieve waarnemingen
Juni 2021: geen positieve waarnemingen
(…)
Tijdens de waarnemingen is vastgesteld dat:
• Belanghebbende wordt opgehaald tussen 05.15 en 05.36 uur in de [straat 1]
• Belanghebbende wordt opgehaald met grijze VW Caddy of grijze MB Vito bus
• Sinds 15-04-2021 maakt [eiser] zelf gebruik van de VW Caddy. Deze staat
dagelijks in de [straat 1] geparkeerd en is inmiddels bestickerd met als
bedrijfsnaam [klusbedrijf] . [eiser] is de bestuurder van dit voertuig en wordt
niet meer opgehaald.
(…)
• Belanghebbende vertrekt 1 keer met eigen auto Fiat Punto en rijdt direct naar
werklocatie [plaats 4]
• Belanghebbende vertrekt 1 keer met eigen auto Fiat Punto naar [adres] [plaats 2]
en stapt daar bij iemand in en vertrekken dan naar werklocatie.
• Belanghebbende werkt hele dagen als stratenmaker
• Belanghebbende rijdt soms op een kleine graafmachine
• Belanghebbende is lichamelijk in staat tot het verrichten van zwaar lichamelijk werk
(het leggen en dragen van stenen)
(…)
• Tijdens het onderzoek bleek dat blh in ieder geval op woensdag niet werkte. Deze
informatie stond ook in de anonieme fraude-melding en bleek na onderzoek ook te
kloppen.
• In totaal zijn er 26 positieve waarnemingen waarbij belanghebbende actief aan
het werk was als stratenmaker in de gemeente Vlaardingen .
(…)”
5. Per 5 juli 2021 is het recht op bijstand van eiser ingetrokken in verband met werkaanvaarding.
6. Op 12 augustus 2021 heeft eiser een gesprek gevoerd met de rapporteur op het stadskantoor van de gemeente Breda . Samengevat verklaarde eiser dat hij per 5 juli 2021 veertig uur per week als voorman aan het werk is bij [bestratingsfirma] uit [plaats 3] . Over de periode dat hij een uitkering ontving verklaarde eiser nooit te hebben gewerkt, nooit te zijn opgehaald en nooit inkomsten te hebben ontvangen. Eiser ontkende alles wat hem werd voorgehouden en wilde het gesprek beëindigen. Eiser heeft het verslag van het gesprek niet ondertekend.
7. Op 23 september 2021 heeft de rapporteur gesproken met de heer [naam 4] . Blijkens het rapport verklaarde [naam 4] , voor zover hier van belang:
-
Dat hij benaderd werd door [eiser] met de vraag of hij wilde werken in

[plaats 4]

-
Dat hij in de vroege ochtend omstreeks 05.15/05.30 uur bij [eiser] instapte in
de [straat 1] en dat zij vervolgens naar [plaats 4] reden en gezamenlijk
verzamelden bij een keet aan de [straat 2] in [plaats 4]
- Dat hij een aantal keer heeft gewerkt als stratenmaker in [plaats 4]
- Dat hij hier contant voor betaald kreeg middels een enveloppe die klaar lag in het
door [eiser] in gebruik zijnde voertuig.
(…)
- Dat het bedrag in de enveloppe weleens verschilde, soms 200 euro, soms 50 euro

(…)

8. Op 27 september 2021 heeft de rapporteur gesproken met de heer [naam 2] en mevrouw [naam 3] . Die verklaarden, voor zover hier van belang:
-
Dat mevr. [naam 3] eigenaar is van het bedrijf [bedrijf]

(…)

  • Dat dhr. [naam 2] , een aantal keer [eiser] heeft opgehaald bij hem thuis in de [straat 1] omstreeks 05.15/05.30 uur
  • Dat [eiser] ook een poos lang de beschikking heeft gehad over een voertuig
vanuit het bedrijf [bedrijf]
(…)
-
Dat [eiser] af en toe hand en spandiensten voor hen heeft verricht.

(…)

  • Dat [eiser] als voorman, toezichthouder en aanstuurder te werk ging in [plaats 4] op de diverse werklocaties
  • Dat [eiser] ook op diverse graafmachine rijdt
  • Dat het feitelijke stratenmakerswerk niet door [eiser] wordt gedaan omdat hij een slechte gezondheid heeft (hartproblemen)
9. In het besluit van 13 oktober 2021 (primaire besluit) heeft het college het recht op een bijstandsuitkering van eiser ingetrokken over de periode van 1 oktober 2020 tot en met 4 juli 2021 en de over deze periode verstrekte uitkering teruggevorderd tot een bedrag van
€ 10.528,44. Daarnaast heeft het college het besluit tot toekenning van de individuele inkomenstoeslag met peildatum 26 mei 2021 ingetrokken en de individuele inkomenstoeslag teruggevorderd tot een bedrag van € 150,-. Het college stelt dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden omdat hij werkzaamheden als stratenmaker heeft verricht die niet zijn doorgegeven. Het recht op bijstand en individuele inkomenstoeslag kan als gevolg daarvan volgens het college niet worden vastgesteld.
10. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
11. In het bestreden besluit is het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard, in die zin dat de intrekking van het recht op bijstand wordt beperkt tot de periode 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2020 en 1 maart 2021 tot en met 31 mei 2021 (de maanden waarop is waargenomen dat eiser werkzaamheden heeft verricht). Het college heeft het in totaal terug te vorderen bedrag gewijzigd vastgesteld op € 8.138,12. De bezwaren worden voor het overige ongegrond verklaard.
Het college heeft een proceskostenvergoeding van € 597,- toegekend aan eiser. Dit bedrag wordt verrekend met de openstaande vordering op eiser.

Beoordeling door de rechtbank

12. De rechtbank beoordeelt of het college eisers recht op bijstand en individuele inkomenstoeslag op goede gronden heeft ingetrokken en teruggevorderd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
13. De rechtbank is van oordeel dat het college eisers recht op bijstand en individuele inkomenstoeslag op goede gronden heeft ingetrokken en teruggevorderd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
13.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Beroepsgronden
14. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser verduidelijkt dat eiser niet (langer) betwist dat hij werkzaamheden heeft verricht die hij niet heeft doorgegeven aan het college. Eiser voert aan dat hij niet betaald heeft gekregen voor deze werkzaamheden. Hij heeft alleen af en toe een tas met boodschappen gekregen.
Eiser betwist wel de periode waarover de werkzaamheden volgens het college zouden zijn verricht. Die is volgens hem korter dan de periode waar het college vanuit gaat.
15. Eiser voert verder aan dat hij door dit besluit onevenredig in zijn belangen wordt geschaad en doet een beroep op dringende redenen.
16. Tot slot stelt eiser dat het bedrag van de terugvordering gematigd dient te worden gelet op het lange tijdsverloop.
Standpunt college
17. Het college stelt dat de onderzoeksresultaten en de afgelegde (getuigen)verklaringen voldoende grondslag bieden voor de vaststelling van de verrichting van op geld waardeerbare werkzaamheden door eiser. Aangezien eiser deze werkzaamheden niet heeft gemeld, heeft hij volgens het college zijn inlichtingenplicht geschonden. Er is sprake van een verplichte terugvordering op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet. Van dringende redenen om de terugvordering te matigen of hiervan af te zien is volgens het college niet gebleken. Ook in het tijdsverloop ziet het college geen aanleiding om de terugvordering te matigen.
Heeft eiser zijn inlichtingenplicht geschonden?
18. De te beoordelen periodes lopen in dit geval van 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2020 en van 1 maart 2021 tot en met 31 mei 2021.
19. Een besluit tot intrekking van een bijstandsuitkering is een belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dit betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking van de bijstandsuitkering is voldaan in beginsel op het bijstandverlenende orgaan rust. [1]
20. Het verrichten van op geld waardeerbare werkzaamheden is een omstandigheid die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee die werkzaamheden worden verricht en ongeacht of daaruit daadwerkelijk inkomsten worden genoten. Hierbij is van betekenis dat, gelet op artikel 31, eerste lid, in verbinding met artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet, niet alleen van belang is het inkomen waarover de betrokkene daadwerkelijk beschikt, maar ook het inkomen waarover hij/zij redelijkerwijs kan beschikken. Het gaat dus om werkzaamheden waar normaliter een beloning tegenover staat of die de betrokkene daarvoor redelijkerwijs kan bedingen. Dit is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken. [2]
21. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college op basis van de waarnemingen en de verklaringen van eiser, de heer [naam 4] , mevrouw [naam 3] en de heer [naam 2] kunnen concluderen dat eiser op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht in de te beoordelen periodes. Uit het rapport “administratief rechtelijk onderzoek” blijkt dat tijdens de waarnemingen onder andere is gezien dat eiser ’s ochtends vroeg werd opgehaald met een busje of dat hij zelf gebruik maakte van een busje, bestickerd met de bedrijfsnaam ‘ [klusbedrijf] ”. Op 26 verschillende dagen is waargenomen dat eiser aan het werk was als stratenmaker in de gemeente Vlaardingen. Soms reed eiser op een kleine graafmachine. Eiser verrichtte ook zwaar lichamelijk werk, zoals het dragen en leggen van stenen. Deze activiteiten kunnen naar het oordeel van de rechtbank, mede gelet op hun aard, omvang, duur en terugkerend karakter, worden beschouwen als op geld waardeerbare werkzaamheden. Het zijn werkzaamheden waar normaliter een beloning tegenover staat. Dat eiser deze werkzaamheden als een vriendendienst zou hebben gedaan en niet betaald heeft gekregen, zoals zowel eiser als [naam 2] en [naam 3] hebben verklaard, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Zoals hiervoor al is overwogen gaat het om werkzaamheden waar normaliter een beloning tegenover staat en is de intentie waarmee de werkzaamheden zijn verricht in dit verband immers niet van belang.
22. Het had voor eiser redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat deze activiteiten van invloed konden zijn op zijn recht op bijstand en individuele inkomenstoeslag. Door van deze activiteiten geen melding te maken bij het college, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank de op hem rustende inlichtingenplicht geschonden.
Heeft het college het recht op bijstand en individuele inkomenstoeslag terecht ingetrokken?
23. Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij wel aan de inlichtingenplicht zou hebben voldaan, over de desbetreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
24. Indien na een schending van de inlichtingenverplichting de door de betrokkene gestelde en aannemelijk gemaakte feiten geen grondslag bieden voor een precieze vaststelling van het recht op bijstand, dan is de bijstandverlenende instantie gehouden om, indien mogelijk, schattenderwijs vast te stellen tot welk bedrag de betrokkene in ieder geval wel recht op bijstand heeft, op basis van de vaststaande feiten. Het eventuele nadeel voor de betrokkene dat voortvloeit uit de resterende onzekerheden, komt daarbij wegens schending van de inlichtingenverplichting voor zijn rekening. [3]
25. De rechtbank stelt vast dat eiser geen enkel inzicht heeft gegeven in het aantal door hem gewerkte uren, de omvang van de verrichte werkzaamheden en/of de door hem (in natura) ontvangen vergoedingen. Door het ontbreken van een boekhouding of administratie kan, ook bij benadering, niet worden vastgesteld of en zo ja hoeveel inkomsten of vergoedingen hij heeft ontvangen of had kunnen ontvangen voor zijn werkzaamheden. Om die reden is het niet mogelijk een reconstructie te maken van eisers werkzaamheden en (mogelijke) inkomsten daaruit. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht om het recht op bijstand schattenderwijs te kunnen vaststellen. Dit betekent dat het college gehouden was het recht op bijstand en individuele inkomenstoeslag over de periode in geding in te trekken. Op grond van het voorgaande bestaat geen aanleiding om van een kortere periode uit te gaan, zoals eiser aanvoert.
Heeft het college terecht besloten om de verleende bijstandsuitkering en individuele inkomenstoeslag terug te vorderen?
26. Omdat vaststaat dat het college het recht van eiser op bijstand en individuele inkomenstoeslag terecht heeft ingetrokken over de genoemde periodes, blijft de vraag over of het college terecht heeft besloten het teveel aan verleende bijstand en individuele inkomenstoeslag over deze periodes terug te vorderen. Op grond van de schending van de inlichtingenplicht was het college gehouden om de teveel verleende bijstandsuitkering terug te vorderen op basis van artikel 58, eerste lid van de Participatiewet. Vanwege het verplichte karakter van de terugvordering bestaat voor een belangenafweging geen ruimte. [4]
27. Ook het tijdsverloop kan aan het verplichte karakter van de terugvordering niet afdoen. De rechtbank overweegt dat eiser geen andere gevolgen aan het tijdsverloop heeft verbonden.
28. Eiser heeft een beroep gedaan op dringende redenen. [5] In een recente uitspraak heeft de CRvB de uitleg van dringende redenen in het kader van de Wajong verruimd. [6] De rechtbank ziet aanleiding om hier ook in het kader van de Participatiewet bij aan te sluiten. Uit de uitspraak van de CRvB volgt dat het begrip dringende redenen ruimer uitgelegd dient te worden dan voorheen. Bij de beoordeling of sprake is van een dringende reden moet niet alleen rekening worden gehouden met de gevolgen van de terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan. Alle relevante feiten en omstandigheden zijn van belang. Belangrijke onderdelen die worden meegewogen zijn het eigen aandeel van het bestuursorgaan in de redenen voor intrekking/terugvordering of in (te) trage besluitvorming waardoor een herziening of terugvordering over een nodeloos lange periode plaatsvindt, het aandeel van de belanghebbende in de ontstane situatie, en de gevolgen die de terugvordering voor de belanghebbende hebben. De CRvB blijft als uitgangspunt hanteren dat in het algemeen de financiële gevolgen van de terugvordering zich pas voordoen bij de invordering of verrekening. Dan geldt de bescherming van de beslagvrije voet.
29. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van een dringende reden om van terugvordering af te zien. Van een nalatigheid van het college is niet gebleken. De terugvordering is gebaseerd op het feit dat eiser geen melding heeft gemaakt van het feit dat hij op geld waardeerbare werkzaamheden verrichtte. Ten aanzien van de in acht te nemen gevolgen, gaat het om de gevolgen van het terugvorderingsbesluit. Niet aannemelijk is gemaakt dat het terugvorderingsbesluit als zodanig ernstige medische, sociale of psychische gevolgen heeft waardoor eiser in een onaanvaardbare situatie is terecht gekomen. [7] Verder doen de financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering zich in het algemeen pas voor als daadwerkelijk wordt overgegaan tot invordering. In dat kader heeft eiser als schuldenaar bescherming van de regels over de beslagvrije voet als neergelegd in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. [8]
30. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat het college terecht heeft besloten om niet van terugvordering van de kosten van de verleende bijstandsuitkering en individuele inkomenstoeslag af te zien. Tegen de berekening van de hoogte van de terugvordering van in totaal € 8.138,12 zijn geen inhoudelijke beroepsgronden gericht.

Conclusie en gevolgen

31. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier, op 5 september 2024 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat de belanghebbende aan het bijstandverlenend orgaan op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de belanghebbende desgevraagd de medewerking verleent die nodig is voor de uitvoering van de Participatiewet.
Op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet, trekt het bijstandverlenend orgaan een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug, voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
Artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet bepaalt dat indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn het college kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld CRvB 9 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3156
2.Zie CRvB 28 februari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:448
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 september 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1909
4.CRvB 28 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1661
5.Zie artikel 58, achtste lid van de Participatiewet
6.CRvB 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726
7.Vergelijk CRvB 23 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1058 en 15 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3974
8.Vergelijk CRvB 17 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3562