Op 13 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de kinderopvangtoeslag. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. N. Kose-Albayrak, had beroep ingesteld tegen de Belastingdienst/Toeslagen omdat deze niet tijdig had beslist op haar verzoek om herbeoordeling van haar situatie. De rechtbank oordeelde dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond was, aangezien de Belastingdienst niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn van zeven weken had gereageerd op het verzoek van eiseres. De rechtbank besloot om zonder zitting uitspraak te doen, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank stelde vast dat de Belastingdienst niet binnen de gestelde termijn een besluit had genomen en dat eiseres recht had op een dwangsom van € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-, voor elke dag dat de termijn werd overschreden. De rechtbank wees erop dat de Belastingdienst niet in staat was om tijdig te beslissen, maar dat het niet aan de rechtbank was om een structurele oplossing voor capaciteitsproblemen te bieden.
De rechtbank concludeerde dat de Belastingdienst binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit moest nemen en dat eiseres recht had op vergoeding van haar proceskosten ter hoogte van € 437,50, evenals het griffierecht van € 50,-. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen de uitspraak binnen zes weken na verzending.