In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 december 2024, wordt het beroep van eiser beoordeeld dat is ingesteld na een eerdere uitspraak van 31 januari 2024. In die uitspraak werd de Dienst Toeslagen opgedragen om binnen zes weken een beslissing te nemen op het bezwaar van eiser. Eiser stelt nu dat de Dienst Toeslagen deze beslissing niet heeft genomen, wat aanleiding geeft voor het indienen van een beroep. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond is, en doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat de Dienst Toeslagen niet binnen de gestelde termijn heeft beslist en verplicht hen om alsnog binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een besluit te nemen. Tevens wordt er een dwangsom van € 250,- per dag opgelegd, met een maximum van € 37.500,-, voor elke dag dat de termijn wordt overschreden. Eiser verzoekt ook om vaststelling van de rechterlijke dwangsom die voortvloeit uit de eerdere uitspraak, maar de rechtbank stelt vast dat zij onbevoegd is om hierover te oordelen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit, en draagt de Dienst Toeslagen op om binnen de gestelde termijn alsnog een besluit te nemen. Eiser krijgt ook een vergoeding voor griffierecht en proceskosten.