Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 maart 2025 in de zaken tussen
[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende
de inspecteur van de belastingdienst (de inspecteur).
Inleiding
- 2017 (zaaknummer 23/9148);
- 2018 (zaaknummer 23/9149).
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 maart 2025 uitspraak gedaan in de beroepen van een belanghebbende tegen de afwijzing van verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de jaren 2017 en 2018. De belanghebbende, vertegenwoordigd door drs. [gemachtigde], heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de inspecteur van de belastingdienst, die op 14 juli 2023 de verzoeken om teruggaaf had afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur in zijn verweerschrift van 30 oktober 2023 heeft aangegeven geen zitting te willen bijwonen, en de belanghebbende heeft dit ook bevestigd in een brief van 5 april 2024.
De rechtbank heeft in haar beoordeling geconcludeerd dat de inspecteur terecht geen teruggaven van dividendbelasting heeft verleend. De belanghebbende stelde dat hij recht had op teruggaaf op basis van het Unierecht, omdat hij vergelijkbaar zou zijn met een fiscale beleggingsinstelling (fbi). De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Hoge Raad eerder heeft beslist dat het vrije verkeer van kapitaal niet wordt belemmerd door het feit dat buitenlandse beleggingsinstellingen niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op basis van de regeling van de afdrachtvermindering.
De rechtbank heeft verder opgemerkt dat zelfs als er sprake zou zijn van een ongerechtvaardigde belemmering van het vrije verkeer van kapitaal, dit de belanghebbende niet zou baten. De rechtbank heeft de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting en ook geen vergoeding van proceskosten of griffierecht terugkrijgt. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.