In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan op 3 maart 2025 in de zaken met de nummers 23/10497 tot en met 23/10499. De belanghebbende, een buitenlandse entiteit, heeft beroep aangetekend tegen de beslissing van de inspecteur van de belastingdienst, die op 20 september 2023 de verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de jaren 2015, 2016 en 2017 had afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur geen gebruik heeft gemaakt van zijn recht om op zitting te worden gehoord, en dat de belanghebbende ook geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om gehoord te worden. De rechtbank heeft de argumenten van de belanghebbende, die zich beroept op het Unierecht en de vergelijkbaarheid met fiscale beleggingsinstellingen, beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de inspecteur terecht geen teruggaven heeft verleend, en dat de teruggaafverzoeken zijn afgewezen op basis van de geldende wetgeving en jurisprudentie. De rechtbank wijst erop dat zelfs als er sprake zou zijn van een ongerechtvaardigde belemmering van het vrije verkeer van kapitaal, dit de belanghebbende niet zou baten. De rechtbank heeft de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard, wat betekent dat er geen recht op teruggaaf van dividendbelasting bestaat, en dat de belanghebbende ook geen recht heeft op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.