In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende uit Ierland en de inspecteur van de belastingdienst. De belanghebbende had een beroepschrift ingediend tegen de uitspraak van de inspecteur van 8 januari 2024, waarin de verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de jaren 2013, 2014 en 2015 waren afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur terecht geen teruggaven heeft verleend, omdat de belanghebbende niet in aanmerking komt voor teruggaaf op basis van het Unierecht. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken van de Hoge Raad, waarin is bepaald dat buiten Nederland gevestigde beleggingsinstellingen niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat zelfs als er sprake zou zijn van een ongerechtvaardigde belemmering van het vrije verkeer van kapitaal, dit de belanghebbende niet zou baten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de beroepen van de belanghebbende ongegrond zijn en dat zij geen recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.