Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 maart 2025 in de zaken tussen
de inspecteur van de belastingdienst (de inspecteur).
Inleiding
- 2018 (zaaknummer 24/2596);
- 2019 (zaaknummer 24/2597);
- 2020 (zaaknummer 24/2598).
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een buitenlandse belanghebbende en de inspecteur van de belastingdienst over de teruggaaf van dividendbelasting. De belanghebbende, gevestigd in Duitsland, had een beroepschrift ingediend tegen de afwijzing van zijn verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de jaren 2018, 2019 en 2020. De inspecteur had deze verzoeken afgewezen, en de rechtbank heeft geoordeeld dat deze afwijzing terecht was. De rechtbank heeft in haar beoordeling verwezen naar het Unierecht en de Hoge Raad, die eerder had beslist dat buitenlandse beleggingsinstellingen niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de belanghebbende niet vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling en dat er geen recht bestaat op teruggaaf van dividendbelasting. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat zelfs als er sprake zou zijn van een ongerechtvaardigde belemmering van het vrije verkeer van kapitaal, dit de belanghebbende niet zou baten. De beroepen zijn ongegrond verklaard, en de belanghebbende krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.