In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende uit Luxemburg en de inspecteur van de belastingdienst. De belanghebbende had beroep aangetekend tegen de beslissing van de inspecteur van 25 januari 2024, die de verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de jaren 2017, 2018 en 2019 had afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur terecht geen teruggaven heeft verleend, omdat de belanghebbende niet in aanmerking komt voor teruggaaf op basis van het Unierecht. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken van de Hoge Raad, waarin is bepaald dat buitenlandse beleggingsinstellingen niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering. De rechtbank heeft de argumenten van de belanghebbende, die stelde dat er sprake was van een ongerechtvaardigde belemmering van het vrije verkeer van kapitaal, verworpen. De rechtbank concludeert dat de beroepen van de belanghebbende ongegrond zijn en dat er geen recht bestaat op teruggaaf van dividendbelasting of vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.