ECLI:NL:RBZWB:2025:1211
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Teruggaaf van dividendbelasting door buitenlandse belanghebbende
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 maart 2025 uitspraak gedaan in de zaken met de nummers 24/3102 en 24/3104, waarbij belanghebbende, een buitenlandse partij uit Duitsland, beroep heeft ingesteld tegen de afwijzing van verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de jaren 2018 en 2019. De inspecteur van de belastingdienst had op 29 januari 2024 de bezwaren van belanghebbende afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de inspecteur terecht geen teruggaven heeft verleend, waarbij zij zich baseert op het Unierecht en eerdere uitspraken van de Hoge Raad. Belanghebbende stelde dat zij vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling (fbi) en dat zij recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de Hoge Raad heeft beslist dat buitenlandse beleggingsinstellingen niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie te stellen en heeft de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard. Dit betekent dat belanghebbende geen recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.