In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 januari 2025, wordt het beroep van eiseres beoordeeld dat is ingesteld na een eerdere uitspraak van 5 april 2024. In die uitspraak werd de Dienst Toeslagen opgedragen om binnen zes weken te beslissen op het bezwaar van eiseres. Eiseres stelt nu dat verweerder deze termijn heeft overschreden en dat er geen besluit is genomen. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond is, en doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de gestelde termijn heeft beslist en bepaalt dat verweerder alsnog binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een besluit moet nemen. Tevens wordt verweerder een dwangsom opgelegd van € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-, voor elke dag dat hij de termijn overschrijdt. Eiseres krijgt ook een vergoeding van het griffierecht en proceskosten, die in totaal € 453,50 bedragen. De rechtbank wijst erop dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van de forfaitaire proceskostenvergoeding rechtvaardigen.