ECLI:NL:RBZWB:2025:2337

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
BRE 23/4004
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 april 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2016 behandeld. De rechtbank oordeelt dat het bezwaar van de belanghebbende te laat is ingediend en dat de inspecteur van de Belastingdienst het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank baseert haar oordeel op de feiten dat de belanghebbende zijn adreswijzigingen niet tijdig heeft doorgegeven aan de Belastingdienst, waardoor de aanslag op het verkeerde adres is verzonden. De rechtbank stelt vast dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en dat deze termijn is verstreken. De rechtbank concludeert dat er geen omstandigheden zijn die de termijnoverschrijding verontschuldigbaar maken. De belanghebbende heeft ook geklaagd over het niet horen in bezwaar, maar de rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht van het horen heeft afgezien, gezien de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de aanslag en de boetebeschikking.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/4004

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , Verenigde Staten, belanghebbende

(gemachtigde: mr. M. Hatite),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van belanghebbende tegen de bestreden uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 3 juli 2023. Het beroep ziet op de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2016 met aanslagnummer [BSN] .H.66.01, alsmede de gelijktijdig bij beschikking opgelegde verzuimboete.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk ongegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar niet tijdig was ingediend. De rechtbank komt tot het oordeel dat het bezwaar te laat is ingediend en het te laat indienen niet verschoonbaar is. De inspecteur heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
Bekendmaking van de aanslag en de beschikkingen
3. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken. [1] Deze termijn begint op de dag na de dagtekening van het besluit, tenzij de dag van dagtekening is gelegen voor de dag van de bekendmaking. [2] In dat geval vangt de termijn voor het maken van bezwaar aan op de dag na de datum waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. [3]
3.1.
Indien de bekendmaking van de aanslag plaatsvindt door toezending van het aanslagbiljet, kan in de regel ervan worden uitgegaan dat met de terpostbezorging van het aanslagbiljet de bekendmaking heeft plaatsgevonden. De bezwaartermijn gaat dan lopen met ingang van de dag na die van de dagtekening van het aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening is gelegen voor de dag van terpostbezorging. Een uitzondering wordt gemaakt wanneer het aanslagbiljet de belastingschuldige niet heeft bereikt en dit het gevolg is van een fout van de Belastingdienst. Hierbij kan gedacht worden aan een verkeerde adressering die aan de Belastingdienst is te wijten. In een zodanig geval kan niet worden gezegd dat de bekendmaking van de aanslag op de voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden. [4]
3.2.
Belanghebbende betwist de verzending van de aanslag. In dat geval dient de inspecteur aannemelijk te maken dat deze aanslag naar het juiste adres is verzonden en aan welk postvervoerbedrijf die aanslag voor verzending is aangeboden. De inspecteur kan dit bewijs leveren door een (verzend)administratie over te leggen waaruit dit blijkt. [5]
3.3.
Uit de door de inspecteur overlegde verzendadministratie volgt dat het aanslagbiljet met dagtekening 27 februari 2019 op 21 februari 2019 is aangeboden aan PostNL en is verzonden aan [adres 1] , [plaats] [postcode 1] Verenigde Staten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur hiermee aannemelijk gemaakt dat het aanslagbiljet niet alleen is aangeboden aan de interne postafdeling, maar ook ter verzending is aangeboden aan PostNL en dat de verzending (terpostbezorging) heeft plaatsgevonden. De verzendrapportage maakt voldoende concreet dat dit aanslagbiljet onderdeel uitmaakte van de destijds verzonden bulk aan documenten.
3.4.
Belanghebbende heeft verder aangevoerd dat het aanslagbiljet onjuist is geadresseerd. Als gevolg daarvan heeft hij het aanslagbiljet niet ontvangen en stelt hij dat deze niet rechtsgeldig aan hem bekend is gemaakt. De rechtbank overweegt dat voor de beoordeling hiervan bepalend is of die onjuiste adressering aan de Belastingdienst is te wijten. [6] De onjuiste adressering is onder meer aan belanghebbende te wijten indien hij niet zorg heeft gedragen voor een juiste vermelding in de basisregistratie personen (BRP) of in een lopende briefwisseling geen adreswijziging doorgeeft. [7] Indien een belastingplichtige een adreswijziging niet tijdig doorgeeft aan het BRP of de Belastingdienst, kan de inspecteur niet worden verweten geen kennis te hebben van die wijziging, des te meer wanneer het een buitenlands adres betreft.
3.5.
In het systeem Beheer van Relaties van de Belastingdienst (BVR) staat dat belanghebbende op de volgende adressen stond ingeschreven:
  • Vanaf 27 januari 2023: [adres 2], [plaats] [postcode 2] (Verenigde Staten);
  • Vanaf 26 januari 2018 tot en met 27 januari 2023: [adres 1] , [plaats] [postcode 1] (Verenigde Staten);
  • Vanaf 1 april 2016 tot en met 26 januari 2018: [adres 3], [plaats] [postcode 2] (Verenigde Staten).
3.6.
Belanghebbende stelt dat de data in het BVR niet kloppen. Hij woonde al vanaf januari 2017 aan [adres 1] in [plaats] en vervolgens al vanaf juli 2018 aan [adres 2] in [plaats] . Het aanslagbiljet had daarom naar dat laatste adres moeten worden gestuurd en niet naar zijn oude woning aan [adres 1] . Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van belanghebbende gelegen om zijn adreswijzigingen tijdig door te geven aan de inspecteur, aangezien hij toen nog lopende verplichtingen in Nederland had. In 2016 ontving belanghebbende gedurende een deel van het jaar inkomen uit een dienstbetrekking bij een in Nederland gevestigde werkgever en was hij tevens woonachtig in Nederland, waardoor hij dat jaar een fiscale band had met Nederland. Op het moment van de adreswijziging had belanghebbende op 19 maart 2017 aangifte over 2016 gedaan, maar nog geen aanslag IB/PVV 2016 ontvangen. Belanghebbende had zich er redelijkerwijs van bewust moeten zijn dat hij over 2016 nog zijn fiscale verplichtingen moest nakomen en dat de Belastingdienst daarom op de hoogte moest worden gebracht van adreswijzigingen. Niet is gebleken dat de inspecteur ten tijde van de verzending van het aanslagbiljet uit anderen hoofde behoefde te weten dat het adres van belanghebbende inmiddels was gewijzigd. [8]
3.7.
Gelet op het voorgaande heeft de inspecteur met de toezending van het aanslagbiljet naar het in het BVR opgenomen adres de aanslag en de boetebeschikking op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt binnen de daarvoor geldende termijn. Dit betekent dat de bezwaartermijn is aangevangen de dag na de bekendmaking dan wel de dag na de dagtekening van het aanslagbiljet. De dagtekening van het aanslagbiljet is 27 februari 2019 en de inspecteur heeft aannemelijk gemaakt dat de verzending op 21 februari 2019 heeft plaatsgevonden. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde dus op 10 april 2019. Het bezwaar tegen de aanslag en de boetebeschikking is daarom niet binnen de bezwaartermijn ingediend.
Is het te laat indienen verontschuldigbaar?
4. Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, kan het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is anders al het niet tijdig indienen van het bezwaar verontschuldigbaar is. Dan laat het bestuursorgaan niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege. [9]
4.1.
De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden waaruit blijkt dat het doorgeven van zijn adreswijziging niet redelijkerwijs van belanghebbende kon worden verwacht of dat sprake is van geringe verwijtbaarheid aan de kant van belanghebbende. De rechtbank is van oordeel dat het binnen de verantwoordelijkheid van belanghebbende ligt om ervoor te zorgen dat de Belastingdienst beschikt over de juiste adresgegevens. Gelet op hetgeen is overwogen onder 3.6, had belanghebbende zich bewust moeten zijn van het belang voor de inspecteur om op de hoogte te zijn van zijn adreswijziging. Belanghebbende heeft nagelaten om deze wijziging door te geven, hetgeen voor zijn rekening en risico komt. Naar het oordeel van de rechtbank is de termijnoverschrijding daarom niet verschoonbaar.
Zijn er nog andere omstandigheden die aan niet-ontvankelijkverklaring in de weg staan?
5. Belanghebbende heeft geklaagd dat het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard zonder dat belanghebbende in de gelegenheid is gesteld om zich uit te laten over de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. De vooraankondiging van de uitspraak op bezwaar is namelijk naar de administrateur gestuurd en zij heeft die niet ontvangen. Echter, ook als die klacht terecht zou zijn, dan nog kan dat niet afdoen aan de conclusie dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. [10] Dit leidt dus niet tot een ander oordeel.
Hoor- en inzagerecht
6. Belanghebbende stelt dat het hoorrecht en het inzagerecht in bezwaar zijn geschonden. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen inzake de niet-ontvankelijkheid, mocht de inspecteur echter gebruikmaken van zijn bevoegdheid om af te zien van het horen. [11] Dat geldt dan ook voor het verlenen van inzage in de stukken, aangezien het inzagerecht is gekoppeld aan het hoorrecht. [12] Naar het oordeel van de rechtbank zijn het hoorrecht en het inzagerecht daarom niet geschonden.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Het bezwaar is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dat betekent dat aanslag IB/PVV en de daarbij opgelegde boetebeschikking in stand blijven. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Dekkers, griffier, op 18 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6:7 van de Awb.
2.Dit volgt uit artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
3.Dit volgt uit artikel 6:8 van de Awb.
4.Hoge Raad 5 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5063, r.o. 3.2 en Hoge Raad 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:930, r.o. 3.3.4.
5.Hoge Raad 17 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:875, r.o. 2.5.1.
6.Hoge Raad 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1885, r.o. 3.4.2.
7.Hoge Raad 3 januari 1996, ECLI:NL:HR:1996:AA1935, r.o. 3.4.
8.Hoge Raad 26 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL2108, r.o. 3.1.
9.Dit volgt uit artikel 6:11 van de Awb.
10.Hoge Raad 18 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1595.
11.Dit volgt uit artikel 7:3, onderdeel a van de Awb.
12.Dit volgt uit artikel 7:4 van de Awb.