In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 april 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2016 behandeld. De rechtbank oordeelt dat het bezwaar van de belanghebbende te laat is ingediend en dat de inspecteur van de Belastingdienst het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank baseert haar oordeel op de feiten dat de belanghebbende zijn adreswijzigingen niet tijdig heeft doorgegeven aan de Belastingdienst, waardoor de aanslag op het verkeerde adres is verzonden. De rechtbank stelt vast dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en dat deze termijn is verstreken. De rechtbank concludeert dat er geen omstandigheden zijn die de termijnoverschrijding verontschuldigbaar maken. De belanghebbende heeft ook geklaagd over het niet horen in bezwaar, maar de rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht van het horen heeft afgezien, gezien de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de aanslag en de boetebeschikking.