In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 juni 2025, met zaaknummers 23/10128, 23/10129 en 24/4171, heeft de rechtbank geoordeeld over de teruggaaf van dividendbelasting aan een buitenlandse beleggingsinstelling. De belanghebbende, gevestigd in Duitsland, had beroepschriften ingediend tegen de uitspraken van de inspecteur van de belastingdienst, die de verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de jaren 2016, 2017 en 2018 had afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur terecht geen teruggaven heeft verleend, waarbij zij zich baseerde op de jurisprudentie van de Hoge Raad. De rechtbank concludeert dat het vrije verkeer van kapitaal niet wordt belemmerd door het feit dat buitenlandse beleggingsinstellingen niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op basis van de regeling van de afdrachtvermindering. De rechtbank heeft ook overwogen dat zelfs als er sprake zou zijn van een ongerechtvaardigde belemmering, dit de belanghebbende niet zou baten, omdat de tegemoetkoming voor buitenlandse fondsen niet hoger kan zijn dan de vervangende betaling die op de teruggaaf in mindering zou komen. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, wat betekent dat de belanghebbende geen recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting of vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.