In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 juni 2025, met zaaknummers 23/10379, 23/12112, 23/12113 en 24/4355 t/m 24/4357, heeft de rechtbank geoordeeld over de teruggaaf van dividendbelasting aan een buitenlandse beleggingsinstelling. De belanghebbende, gevestigd in Duitsland, had beroep aangetekend tegen de afwijzing van de inspecteur van de belastingdienst met betrekking tot verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de jaren 2015 tot en met 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur terecht geen teruggaven heeft verleend, onder verwijzing naar de uitspraken van de Hoge Raad die stellen dat buitenlandse beleggingsinstellingen niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op basis van de regeling van de afdrachtvermindering. De rechtbank heeft de argumenten van de belanghebbende, die zich beriep op het Unierecht en de vergelijkbaarheid met fiscale beleggingsinstellingen, verworpen. De rechtbank concludeert dat zelfs als er sprake zou zijn van een ongerechtvaardigde belemmering van het vrije verkeer van kapitaal, dit de belanghebbende niet zou baten. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, wat betekent dat de belanghebbende geen recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.