In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen ETF (DE), een buitenlandse beleggingsinstelling, en de inspecteur van de belastingdienst. De belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de jaren 2018, 2019 en 2020. De inspecteur had op 30 november 2023 de verzoeken afgewezen, waarop de belanghebbende in beroep ging. De rechtbank heeft geoordeeld dat de inspecteur terecht geen teruggaven heeft verleend. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad, waarin is bepaald dat buitenlandse beleggingsinstellingen niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering, omdat zij in Nederland niet inhoudingsplichtig zijn voor de dividendbelasting. De rechtbank heeft de argumenten van de belanghebbende, die zich baseerden op het Unierecht en de vergelijkbaarheid met fiscale beleggingsinstellingen, verworpen. De rechtbank concludeert dat er geen recht bestaat op teruggaaf van dividendbelasting en dat de beroepen ongegrond zijn. De belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.