In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen ETF (DE), een buitenlandse beleggingsinstelling, en de inspecteur van de belastingdienst. De belanghebbende heeft beroep aangetekend tegen de afwijzing van verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de jaren 2018, 2019 en 2020. De rechtbank heeft geoordeeld dat de inspecteur terecht geen teruggaven heeft verleend. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad, die heeft bepaald dat het vrije verkeer van kapitaal niet wordt belemmerd door het feit dat buitenlandse beleggingsinstellingen niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie te stellen, en heeft geconcludeerd dat de teruggaafverzoeken terecht zijn afgewezen. De rechtbank heeft ook overwogen dat zelfs als er sprake zou zijn van een ongerechtvaardigde belemmering van het vrije verkeer van kapitaal, dit de belanghebbende niet zou baten. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en bepaald dat de belanghebbende geen recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting of vergoeding van proceskosten.