Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juni 2025 in de zaken tussen
de inspecteur van de belastingdienst (de inspecteur).
Inleiding
- 2018 (zaaknummer 24/482);
- 2019 (zaaknummer 24/483);
- 2020 (zaaknummer 24/484).
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende uit Duitsland en de inspecteur van de belastingdienst. De belanghebbende had een beroepschrift ingediend tegen de afwijzing van verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de jaren 2018, 2019 en 2020. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht geen teruggaven van dividendbelasting heeft verleend. De belanghebbende stelde dat hij recht had op teruggaaf op basis van het Unierecht, omdat hij vergelijkbaar zou zijn met een fiscale beleggingsinstelling. De rechtbank verwierp dit argument en verwees naar eerdere uitspraken van de Hoge Raad, waarin was vastgesteld dat buiten Nederland gevestigde beleggingsinstellingen niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering. De rechtbank concludeerde dat zelfs als er sprake zou zijn van een ongerechtvaardigde belemmering van het vrije verkeer van kapitaal, dit de belanghebbende niet zou baten. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees de verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting af. De belanghebbende kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.