Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juni 2025 in de zaken tussen
de inspecteur van de belastingdienst (de inspecteur).
Inleiding
- 2018 (zaaknummer 24/485);
- 2019 (zaaknummer 24/486);
- 2020 (zaaknummer 24/487).
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een buitenlandse belanghebbende en de inspecteur van de belastingdienst over de teruggaaf van dividendbelasting. De belanghebbende, gevestigd in Duitsland, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de jaren 2018, 2019 en 2020. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht geen teruggaven had verleend, omdat de belanghebbende niet in aanmerking kwam voor de teruggaaf op basis van het Unierecht. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Hoge Raad, waarin was vastgesteld dat buitenlandse beleggingsinstellingen niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering. De rechtbank concludeerde dat zelfs als er sprake zou zijn van een ongerechtvaardigde belemmering van het vrije verkeer van kapitaal, dit de belanghebbende niet zou baten. De rechtbank wees ook de stelling van de belanghebbende af dat het niet toekennen van de teruggaaf staatssteun zou vormen voor binnenlandse beleggingsfondsen. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees de verzoeken om teruggaaf en vergoeding van proceskosten af.