ECLI:NL:RBZWB:2025:3673
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Teruggaaf van dividendbelasting en de beoordeling van de inspecteur
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de belastingdienst over de teruggaaf van dividendbelasting. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. dr. T.C. Gerverdinck, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn verzoek om teruggaaf van dividendbelasting over het jaar 2020. De inspecteur had dit verzoek afgewezen, en de rechtbank moest beoordelen of deze afwijzing terecht was.
De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht geen teruggaaf van dividendbelasting had verleend. De belanghebbende stelde dat hij recht had op teruggaaf op basis van het Unierecht, omdat hij vergelijkbaar zou zijn met een fiscale beleggingsinstelling (fbi). De rechtbank verwees naar het overgangsrecht van de wet Overige fiscale maatregelen 2008 en de uitspraak van de Hoge Raad, die stelde dat buiten Nederland gevestigde beleggingsinstellingen niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering.
De rechtbank concludeerde dat zelfs als er sprake zou zijn van een ongerechtvaardigde belemmering van het vrije verkeer van kapitaal, dit de belanghebbende niet zou baten. De rechtbank wees ook het verzoek om vergoeding van immateriële schade af, omdat de redelijke behandeltermijn in eerste aanleg niet was overschreden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekende dat de belanghebbende geen recht had op teruggaaf van dividendbelasting en ook geen proceskosten vergoed zou krijgen.