ECLI:NL:RBZWB:2025:3675
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Teruggaaf van dividendbelasting en de beoordeling van de inspecteur
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de belastingdienst over de teruggaaf van dividendbelasting. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. dr. T.C. Gerverdinck, had een beroepschrift ingediend tegen de afwijzing van zijn verzoek om teruggaaf van dividendbelasting over het jaar 2020. De inspecteur had op 13 februari 2024 het bezwaar van de belanghebbende afgewezen, waarna de belanghebbende in beroep ging. De rechtbank heeft geoordeeld dat de inspecteur terecht geen teruggaaf heeft verleend. De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar het Unierecht en de relevante wetgeving, waaronder het overgangsrecht van de wet Overige fiscale maatregelen 2008. De rechtbank concludeert dat het teruggaafverzoek terecht is afgewezen, omdat de Hoge Raad heeft bepaald dat buiten Nederland gevestigde beleggingsinstellingen niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat zelfs als er sprake zou zijn van een ongerechtvaardigde belemmering van het vrije verkeer van kapitaal, dit de belanghebbende niet zou baten. De rechtbank heeft het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen, omdat de redelijke behandeltermijn niet was overschreden. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en de belanghebbende geen recht op teruggaaf van dividendbelasting en geen vergoeding van proceskosten toegekend.