AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Teruggaaf van dividendbelasting voor buitenlandse beleggingsinstellingen
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende uit Luxemburg en de inspecteur van de belastingdienst. De belanghebbende heeft beroepschriften ingediend tegen de uitspraken van de inspecteur van 23 augustus 2024 en 3 oktober 2024, die de verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de jaren 2020, 2021 en 2022 had afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de inspecteur terecht geen teruggaven heeft verleend. De belanghebbende stelde dat zij recht had op teruggaaf op basis van het Unierecht, omdat zij vergelijkbaar zou zijn met een fiscale beleggingsinstelling (fbi). De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de Hoge Raad eerder heeft beslist dat het vrije verkeer van kapitaal niet wordt belemmerd door het feit dat buitenlandse beleggingsinstellingen niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie te stellen en heeft de stellingen van de belanghebbende verworpen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen recht bestaat op teruggaaf van dividendbelasting en dat de belanghebbende ook geen recht heeft op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting. De beroepen zijn ongegrond verklaard, en de belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug en ook geen vergoeding van proceskosten.
Voetnoten
1.De beroepschriften hebben beide betrekking op de jaren 2020 tot en met 2022. Bij binnenkomst van het tweede beroepschrift heeft de rechtbank nieuwe zaaknummers aan de zaken toegekend (respectievelijk 24/7657 tot en met 24/7659). De rechtbank zal de zaken voegen en de zaaknummers 24/7657 tot en met 24/7659 administratief verwerken als ten onrechte ingeschreven.
2.Stb. 2007, 563.
3.Artikel 11a van de Wet op de dividendbelasting 1965.
10.HvJ EU 27 april 2023, C-537/20, ECLI:EU:C:2023:339.
12.Mededeling van de Commissie betreffende het begrip “staatssteun” in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, Pb. 19 juli 2016, 2016/C 262/01, punten 161-163.
13.Zie HvJ EU 6 oktober 2015, C-66/14 (Finanzamt Linz), ECLI:EU:C:2015:661, punt 21.
15.Vgl. o.m. HvJ EU 6 november 2018, C-622-16 P e.v., ECLI:EU:C:2018:873, punt 103.
16.Mededeling van de Commissie betreffende het begrip “staatssteun” in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, Pb. 19 juli 2016, 2016/C 262/01, punten 17 en 18.