In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de teruggaaf van dividendbelasting. De belanghebbende, vertegenwoordigd door drs. [gemachtigde], heeft beroep aangetekend tegen de beslissing van de inspecteur van de belastingdienst, die op 20 augustus 2024 de verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de jaren 2014, 2015 en 2016 had afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen recht op teruggaaf bestaat, omdat de inspecteur terecht heeft geoordeeld dat de belanghebbende, die zich beroept op het Unierecht, niet vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling (fbi). De rechtbank heeft de relevante wetgeving en eerdere uitspraken van de Hoge Raad in overweging genomen en geconcludeerd dat de afwijzing van de teruggaafverzoeken gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat zelfs als er sprake zou zijn van een ongerechtvaardigde belemmering van het vrije verkeer van kapitaal, dit de belanghebbende niet zou baten. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en de belanghebbende heeft geen recht op teruggaaf van dividendbelasting of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.