In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de teruggaaf van dividendbelasting. De belanghebbende, vertegenwoordigd door drs. [gemachtigde], heeft beroep aangetekend tegen de uitspraken van de inspecteur van de belastingdienst, die op 26 augustus 2024 de verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de jaren 2019 tot en met 2022 had afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen recht op teruggaaf van dividendbelasting bestaat, omdat de inspecteur terecht heeft geoordeeld dat de belanghebbende niet vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling (fbi) en dat de afdrachtvermindering niet van toepassing is. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken van de Hoge Raad en het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, waarin is geoordeeld dat het vrije verkeer van kapitaal niet wordt belemmerd door de afwezigheid van een tegemoetkoming voor buiten Nederland gevestigde beleggingsinstellingen. De rechtbank heeft ook overwogen dat zelfs als er sprake zou zijn van een ongerechtvaardigde belemmering, dit niet zou leiden tot een recht op teruggaaf. De rechtbank heeft de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard, wat betekent dat de belanghebbende geen recht heeft op teruggaaf van de ingehouden dividendbelasting en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.