In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de teruggaaf van dividendbelasting. De belanghebbende, gevestigd in Duitsland, heeft beroepschriften ingediend tegen de uitspraken van de inspecteur van de belastingdienst, die verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de jaren 2015 tot en met 2020 had afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur terecht geen teruggaven heeft verleend, en heeft dit oordeel onderbouwd met verwijzingen naar relevante wetgeving en jurisprudentie, waaronder uitspraken van de Hoge Raad en het Hof van Justitie van de Europese Unie. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende niet in aanmerking komt voor teruggaaf, omdat het vrije verkeer van kapitaal niet wordt belemmerd door de huidige regelgeving. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat zelfs als er sprake zou zijn van een ongerechtvaardigde belemmering, dit de belanghebbende niet zou baten. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, wat betekent dat de belanghebbende geen recht heeft op teruggaaf van de dividendbelasting of op vergoeding van proceskosten.