Op 12 juni 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over de teruggaaf van dividendbelasting voor een buitenlandse beleggingsinstelling. De belanghebbende, gevestigd in Duitsland, had beroepschriften ingediend tegen de uitspraken van de inspecteur van de belastingdienst, die verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de jaren 2014 tot en met 2020 had afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht geen teruggaven had verleend, omdat de belanghebbende niet in aanmerking kwam voor de teruggaaf op basis van het Unierecht. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Hoge Raad, waarin was vastgesteld dat buitenlandse beleggingsinstellingen geen recht hebben op een tegemoetkoming in de vorm van teruggaaf van dividendbelasting, omdat zij in Nederland niet inhoudingsplichtig zijn. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de teruggaafverzoeken terecht was en dat er geen recht op vergoeding van rente bestond. De beroepen van de belanghebbende werden ongegrond verklaard, en de rechtbank wees erop dat de belanghebbende ook geen griffierecht of proceskostenvergoeding zou ontvangen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 12 juni 2025.