ECLI:NL:RBZWB:2025:3770

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
BRE 24/5751
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet met betrekking tot bijstandbehoevendheid

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 juni 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (PW) beoordeeld. Eiseres had op 20 september 2023 bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout een aanvraag ingediend voor bijstand, welke op 6 december 2023 werd afgewezen. Het college stelde dat eiseres geen recht had op bijstand omdat zij in de maanden september en oktober 2023 inkomsten had ontvangen die de bijstandsnorm overschreden. Eiseres betwistte dit en voerde aan dat de ontvangen bedragen leningen van familieleden waren en dus niet als inkomen moesten worden aangemerkt.

De rechtbank oordeelt dat eiseres niet voldoende heeft aangetoond dat de bedragen die zij ontving als leningen moeten worden beschouwd. De rechtbank concludeert dat de bijschrijvingen en stortingen op haar rekening als inkomen moeten worden aangemerkt, waardoor eiseres in de betreffende maanden geen recht had op bijstandsuitkering. De rechtbank constateert echter dat het college niet heeft vastgesteld of eiseres recht had op bijstand in november en december 2023. Daarom geeft de rechtbank het college de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, met een termijn van acht weken. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/5751 PW T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juni 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. F.E.R.M. Verhagen),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout

(gemachtigde: mr. A.J.P. Broeders).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een uitkering op grond van de Participatiewet (PW).
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 6 december 2023 afgewezen (primair besluit). Met het besluit van 29 mei 2024 (bestreden besluit) op het bezwaar van eiseres is het college, met verbetering van de motivering, bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft aanvullende stukken ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 20 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde en namens het college mr. A.J.P. Broeders.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
2. Eiseres heeft zich op 20 september 2023 bij het college gemeld voor een bijstandsuitkering. De aanvraag om bijstand is op 12 oktober 2023 ingediend.
2.1.
Uit de bij de aanvraag en nadien tijdens het onderzoek overgelegde bankafschriften blijkt dat eiseres in de maanden september (vanaf de 20ste) en oktober 2023 op haar rekening diverse bedragen heeft ontvangen door middel van bijschrijvingen van derden en kasstortingen, te weten:
  • € 100,00 (Tikkie) op 23 september 2023;
  • € 100,00 (Tikkie) op 25 september 2023;
  • € 500,00 (Tikkie) op 25 september 2023;
  • € 250,00 (storting) op 3 oktober 2023;
  • € 500,00 (storting) op 9 oktober 2023;
  • € 500,00 (storting) op 17 oktober 2023;
  • € 1.000,00 (storting) op 25 oktober 2023;
  • € 8,00 (Tikkie) op 29 oktober 2023;
  • € 500,00 (storting) op 31 oktober 2023.
Bestreden besluit
3. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres geen recht heeft op een bijstandsuitkering, omdat geen sprake is van bijstandbehoevendheid. Het college overweegt daartoe dat de door eiseres in september en oktober 2023 ontvangen bedragen als inkomen moeten worden aangemerkt. Deze inkomsten tezamen overschrijden de voor eiseres geldende bijstandsnorm, waarbij het college is uitgegaan van 60% van de gehuwdennorm, zijnde € 1.042,82 per maand en naar rato € 382,36 over de laatste 11 dagen van september 2023.
Beroepsgronden
4. Eiseres meent dat de bijstandsuitkering ten onrechte is afgewezen. Daartoe voert eiseres aan dat de door familieleden overgemaakte bedragen niet als inkomen moeten worden aangemerkt, omdat dit leningen betreffen. Eiseres beschikte op dat moment over onvoldoende middelen om in het levensonderhoud van haarzelf en van haar kinderen te voorzien. Over de stortingen merkt eiseres op dat dit eigen geld betreft. Om die reden zouden ook de stortingen niet als inkomen moeten worden aangemerkt. Ten slotte stelt eiseres dat het college had moeten beslissen op de door haar gevraagde terugwerkende kracht voor wat betreft de ingangsdatum van de uitkering. Ook heeft het college volgens eiseres de hoogte van de voor haar geldende bijstandsnorm onjuist vastgesteld.
De te beoordelen periode
5. Eiseres heeft in haar aanvraag verzocht om de uitkering in te laten gaan op 16 augustus 2023. De hier te beoordelen periode loopt daarom van 16 augustus 2023 (de gewenste ingangsdatum van de bijstand) tot en met 6 december 2023 (datum van het primair besluit).
5.1.
Over de periode van 16 augustus 2023 tot en met 20 september 2023 (datum van eerste melding) is sprake van een aanvraag met terugwerkende kracht. In beginsel wordt geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Dit is vaste rechtspraak. [1]
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat in haar situatie sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden dat het college bijstand toe had moeten kennen met ingang van een eerdere datum dan 20 september 2023. In het hierna volgende gaat de rechtbank daarom uit van een te beoordelen periode van 20 september 2023 tot en met 6 december 2023.
September en oktober 2023
6. Iemand die bijstand aanvraagt, moet aannemelijk maken dat hij of zij recht heeft op bijstand. [2] Het gaat namelijk om een voor eiseres begunstigend besluit op aanvraag. Een aanvrager moet daarom feiten en omstandigheden aannemelijk maken die duidelijkheid geven over, onder andere, zijn of haar financiële situatie.
6.1.
Niet in geschil is dat eiseres in september en oktober 2023 bijschrijvingen (Tikkies) en stortingen heeft ontvangen zoals vermeld in rechtsoverweging 2.1. Ten aanzien van deze twee maanden spitst het geschil zich met name toe op de vraag of deze stortingen en bijschrijvingen terecht zijn aangemerkt als inkomen.
7. Bijstand is een vangnetvoorziening voor mensen die geen eigen middelen hebben om in hun bestaanskosten te voorzien. Volgens vaste rechtspraak worden stortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandsontvanger daarom in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de PW beschouwd. [3] Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door de betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is voorts sprake van inkomen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de PW. Deze moeten in mindering worden gebracht op de bijstandsuitkering.
7.1.
Eiseres stelt dat in het geval van de bijschrijvingen sprake is van geldleningen. Een geldlening is in artikel 31, tweede lid, van de PW in beginsel niet uitgezonderd van het middelenbegrip. Periodieke betalingen van derden aan bijstandontvangers - ongeacht in welke vorm deze worden verstrekt en waarover vrijelijk kan worden beschikt - worden als inkomen van de bijstandontvanger aangemerkt. [4] Uit vaste rechtspraak volgt dat ook een eenmalige bijschrijving in beginsel als inkomen wordt aangemerkt, indien het bedrag van die bijschrijving kan worden aangewend voor de voorziening in het levensonderhoud. [5]
7.2.
Dit kan anders zijn indien een betrokkene in een periode waarin geen of ontoereikende inkomsten aanwezig zijn voor de voorziening in het levensonderhoud is aangewezen op het aangaan van leningen. Daartoe dient de betrokkene in ieder geval aannemelijk te maken dat hij of zij geen ander toereikend inkomen heeft en dat het gaat om leningen die zijn verstrekt voor levensonderhoud. De betrokkene moet over die leningen aannemelijk maken van wie, wanneer, op welke wijze en tot welk bedrag hij of zij de lening heeft ontvangen. Ook moet de betrokkene aannemelijk maken dat bij de betaling, en niet later, de afspraak is gemaakt dat het een lening betreft en dat die dus moet worden terugbetaald, en dat die lening is bedoeld voor levensonderhoud. Een bankoverschrijving met de vermelding ‘lening voor levensonderhoud’, waarbij de identiteit van de crediteur vaststaat, zal daartoe in beginsel volstaan. Dit is vaste rechtspraak
. [6]
7.3.
De drie bedragen die eiseres op 23 en 25 september 2023 via Tikkies heeft ontvangen, waren afkomstig van de zus van eiseres. Eiseres is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat haar zus daarmee leningen aan haar heeft verstrekt voor levensonderhoud. Uit de in het dossier aanwezige bankafschriften blijkt niet dat de zus van eiseres bij de overschrijvingen heeft vermeld dat deze bedragen leningen zijn en bedoeld zijn voor levensonderhoud. Aan de verklaring van de zus van eiseres komt niet de waarde toe die eiseres daaraan hecht. In deze verklaring, gedateerd op 13 maart 2025, heeft de zus verklaard dat zij eiseres geld heeft geleend ten behoeve van het levensonderhoud van eiseres. Daarmee is echter niet aannemelijk gemaakt dat al ten tijde van de bijschrijvingen de afspraak is gemaakt dat deze bedragen bedoeld waren voor levensonderhoud en dat eiseres ze moest terugbetalen.
7.4.
Gelet op het voorgaande moeten de bijschrijvingen naar het oordeel van de rechtbank als inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de PW worden aangemerkt.
7.5.
Eiseres voert verder aan dat de stortingen ten onrechte tot de middelen worden gerekend, omdat dit eigen geld betreft dat zij eerder cash van haar rekening heeft opgenomen, zoals volgens eiseres blijkt uit de bankafschriften uit die periode. Zij verwijst hierbij tevens naar bankafschriften over de periode van 1 november 2023 tot en met 8 mei 2024, waaruit blijkt dat eiseres dat ook na de aanvraag zo is blijven doen.
7.6.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet met objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk heeft gemaakt dat de gestorte bedragen afkomstig zijn van eerder door haar opgenomen bedragen. In de door eiseres overgelegde bankafschriften is weliswaar sprake van diverse opnames en stortingen, maar daarbij is geen verband te zien tussen de hoogte van de verschillende bedragen. De rechtbank stelt vast dat na opnames van in totaal € 7.200,- vervolgens verschillende stortingen van in totaal € 10.990,- plaatsvinden. Eiseres heeft gesteld dat het verschil kan worden verklaard door opnames in de voorliggende periode, maar heeft dat niet (concreet) nader onderbouwd. Gelet op het voorgaande is sprake van een onvoldoende rechtstreeks verband tussen de opnames en stortingen om aan te kunnen nemen dat de stortingen afkomstig zijn van de opnames die eerder hebben plaatsgevonden. [7]
7.7.
De rechtbank concludeert dat het college de bijschrijvingen en stortingen terecht heeft aangemerkt als inkomen. Het inkomen van eiseres is hoger dan de (voor haar geldende) bijstandsnorm. Dat het college de voor eiseres geldende bijstandsnorm heeft verlaagd, wat daar ook van zij, leidt niet tot een ander oordeel. Ook in het geval dat het college geen verlaging van de bijstandsnorm had toegepast, zou het inkomen van eiseres in deze twee periodes (20 tot en met 30 september, respectievelijk oktober) hoger zijn dan de bijstandsnorm. Het college heeft daarom terecht geoordeeld dat eiseres in september en oktober 2023 geen recht heeft op een bijstandsuitkering.
November en december 2023
8. Tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft eiseres opgemerkt dat het college niet heeft vastgesteld of zij recht had op bijstand in november en december 2023. Op de zitting heeft eiseres bevestigd dat zij dit ook tegen het bestreden besluit aanvoert.
8.1.
De rechtbank constateert dat het college bij het bestreden besluit over de maanden september en oktober 2023 het totaal aan bijgeschreven en gestorte bedragen op de rekening van eiseres heeft vastgesteld. Het college concludeert ten onrechte dat op basis daarvan geen sprake is van bijstandbehoevendheid over de gehele te beoordelen periode. Hoofdregel is dat middelen die in een bepaalde maand zijn verworven met de algemene bijstand over diezelfde maand dienen te worden verrekend. Dit vloeit voort uit het bepaalde in artikel 45 van de PW dat de bijstand per kalendermaand dient te worden vastgesteld. Dit betekent dus dat per maand moet worden bekeken of er in aanmerking te nemen middelen zijn. De rechtbank is aan de hand van de stukken en wat ter zitting is besproken van oordeel dat in het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd of sprake is van bijstandbehoevendheid in november en december 2023.
8.2.
Deze beroepsgrond slaagt.
8.3.
Zoals hiervoor is overwogen onder 8.1 is het bestreden besluit in strijd met het motiveringsbeginsel. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen om een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet het college motiveren in hoeverre eiseres recht heeft op bijstand in november en december 2023.
8.4.
De rechtbank zal de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen bepalen op acht weken. Als het college hiervan geen gebruik wil maken, dan dient zij dit binnen twee weken na de verzending van deze uitspraak aan de rechtbank mee te delen. Als het college wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken na ontvangst daarvan te reageren op de herstelpoging van het college. Daarna zal de rechtbank in beginsel opnieuw zonder zitting einduitspraak doen.
8.5.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt het college in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van wat in deze tussenuitspraak is overwogen;
- draagt het college op om, als geen gebruik gemaakt wordt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat binnen twee weken de rechtbank mee te delen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.S. van Bree, rechter, in aanwezigheid van S.E. van Noort, griffier, op 17 juni 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 25 februari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:379.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 14 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:934.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 18 juni 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1260.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 11 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1383.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 7 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1055.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 30 juli 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1551.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 25 februari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:377.