202202521/1/V2.
Datum uitspraak: 26 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 19 april 2022 in zaak nr. NL22.4238 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, opnieuw afgewezen.
Bij uitspraak van 19 april 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, de staatssecretaris opgedragen om binnen twee weken een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen met ingang van 13 maart 2019 en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.L.M. Stieger, advocaat te ’s-Hertogenbosch, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
Inleiding
1. De vreemdeling heeft de Senegalese nationaliteit. Op 13 maart 2019 heeft hij een asielaanvraag ingediend. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij problemen heeft ervaren als gevolg van zijn bekering tot het christendom. Deze aanvraag heeft de staatssecretaris afgewezen. Het afwijzende besluit is in rechte onaantastbaar geworden met de uitspraak van de rechtbank van 13 juni 2019. Op 27 september 2019 heeft de vreemdeling een opvolgende asielaanvraag ingediend waaraan hij ten grondslag heeft gelegd dat hij homoseksueel is. Daarbij heeft hij aangegeven dat hij in de eerste procedure niets heeft gezegd over zijn seksuele gerichtheid, omdat hij toen nog niet wist of homoseksualiteit in Nederland wordt geaccepteerd.
In hoger beroep heeft de staatssecretaris aangegeven dat hij het eens is met het oordeel van de rechtbank dat de aanvraag moet worden ingewilligd, maar dat hij zich niet kan vinden in de door de rechtbank bepaalde ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel.
Grief
2. De staatssecretaris klaagt in zijn enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de ingangsdatum van de te verlenen verblijfsvergunning asiel de datum van de eerste asielaanvraag in Nederland is, omdat de vreemdeling niet mag worden tegengeworpen dat hij niet eerder over zijn seksuele gerichtheid heeft verklaard. De staatssecretaris betoogt dat het in strijd met de wet is om een verblijfsvergunning te verlenen met een ingangsdatum die is gelegen vóór de datum van de aanvraag. Dat kan alleen als sprake is van een verzoek om bestuurlijke heroverweging, maar daar is in dit geval geen sprake van. De ingangsdatum moet 27 september 2019 zijn, omdat de vreemdeling op die datum zijn opvolgende asielaanvraag heeft ingediend, aldus de staatssecretaris.
Juridisch kader
3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1430, onder r.o. 4.3), moet een verzoek om bestuurlijke heroverweging worden onderscheiden van een opvolgende asielaanvraag. Een verzoek om bestuurlijke heroverweging doet zich voor als een vreemdeling betoogt dat een eerder afgewezen asielaanvraag alsnog met terugwerkende kracht moet worden ingewilligd. Als een vreemdeling geen verzoek om bestuurlijke heroverweging heeft gedaan, maar alleen een opvolgende aanvraag heeft ingediend, dan geldt onverkort het in artikel 44, tweede lid, van de Vw 2000 neergelegde uitgangspunt dat de staatssecretaris bij inwilliging de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleent met ingang van de datum waarop hij de opvolgende aanvraag heeft ontvangen. Afdoening
4. In dit geval is sprake van een opvolgende aanvraag. De vreemdeling heeft de staatssecretaris op geen enkel moment verzocht om terug te komen van zijn besluit op de eerste asielaanvraag, zodat geen sprake is van een verzoek om bestuurlijke heroverweging van het eerder afwijzende besluit. Daarom geldt het in artikel 44, tweede lid, van de Vw 2000 neergelegde uitgangspunt. Het is aan de vreemdeling om de staatssecretaris in staat te stellen te beoordelen of hij recht heeft op een verblijfsvergunning. Dat heeft de vreemdeling wat betreft zijn seksuele gerichtheid pas gedaan bij de opvolgende aanvraag. Gelet hierop heeft de rechtbank ten onrechte bepaald dat de ingangsdatum van de te verlenen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd 13 maart 2019 moet zijn.
Conclusie
5. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de staatssecretaris de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd moet verlenen met ingang van 13 maart 2019. De Afdeling zal bepalen dat de ingangsdatum 27 september 2019 moet zijn. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 19 april 2022 in zaak nr. NL22.4238, voor zover zij daarbij heeft bepaald dat de ingangsdatum van de te verlenen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd 13 maart 2019 moet zijn;
III. bepaalt dat de staatssecretaris de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleent met ingang van 27 september 2019.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, mr. C.C.W. Lange en mr. J.M. Willems, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Graat
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2023
307-1048