ECLI:NL:RVS:2025:4156
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen bewaring door de minister van Asiel en Migratie
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, die op 15 juli 2025 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De appellant was in bewaring gesteld door de minister van Asiel en Migratie op 26 juni 2025. De rechtbank oordeelde dat de bewaring rechtmatig was en wees het verzoek om schadevergoeding af. De appellant, vertegenwoordigd door mr. D. Schaap, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 1 september 2025 uitspraak gedaan. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De Afdeling oordeelde dat de rechtsvraag die aan de orde was eerder door de Afdeling was beantwoord in een uitspraak van 9 juli 2025, waarin werd geoordeeld over het zicht op uitzetting naar Libië.
De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was om de bewaring onrechtmatig te achten. De minister van Asiel en Migratie werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier.