Uitspraak
OVERWEGINGEN
Kamerstukken II31525, nr. 3, p. 3) is af te leiden dat de wetgever ervoor heeft gekozen om het onderscheid tussen gedetineerden met een ouderdomspensioen en gedetineerden met andere sociale uitkeringen op te heffen, omdat het de bedoeling van de wetgever is dat voortaan geen enkele categorie gedetineerden gedurende detentie vermogen op kan bouwen dankzij uit de collectieve middelen bekostigde uitkeringen. De Raad acht dit een legitiem doel dat mede kan worden nagestreefd door toepassing van artikel 8b van de AOW. Er is dan ook geen grond om de toepassing van artikel 8b van de AOW in het kader van een toetsing aan het Eerste Protocol anders te beoordelen dan de toepassing van de Wsg.
staatdaarmee tweemaal in het levensonderhoud voorziet. Ook de vergelijking met personen die een inkomen hebben uit bedrijf of uit beleggingen, kan appellant niet baten. Enerzijds verliest ook een ondernemer zijn mogelijkheden om inkomen door arbeid te genereren en anderzijds is er bij degenen die van hun vermogen leven, geen sprake van een dubbele voorziening van de zijde van de staat. Zij genieten immers geen publiekrechtelijke uitkering. Aangezien het doel van de regeling ook was personen in detentie in zoverre gelijk te behandelen dat er geen groep met een uitkering in detentie meer is, kan de gebruikte bepaling niet als ongelijk behandelend worden betiteld.