Uitspraak
.Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Hermans. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Sangster.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 11 februari 1999 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Tijdens een gesprek met haar casemanager op 9 januari 2012 meldde appellante dat zij een pensioen ontving van de Sociale Verzekeringsbank van Aruba, dat op een bankrekening stond die niet bekend was bij het college. Dit leidde tot een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand, waarna het college besloot de bijstand per 11 februari 1999 in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen. Appellante betwistte de schending van de inlichtingenverplichting en voerde aan dat de bankrekening niet relevant was voor haar recht op bijstand. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden, omdat zij niet had gemeld dat zij over een bankrekening beschikte. De Raad bevestigde de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de kosten, maar oordeelde dat er bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat appellante met terugwerkende kracht bijstand moest ontvangen vanaf 6 maart 2012, de datum waarop zij zich opnieuw meldde voor bijstand. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en herstelde het besluit van het college, waarbij appellante recht kreeg op bijstand vanaf de genoemde datum.