ECLI:NL:CRVB:2015:1476
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van een IVA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een IVA-uitkering aan appellant, die sinds 1988 als stuwer werkzaam was. Appellant had zich ziek gemeld in 2009 en verzocht om een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) na een periode van werkloosheid. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 21 september 2011 recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, met een mate van arbeidsongeschiktheid van 39%. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, en dat de medische beoordeling door het Uwv onvolledig was.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, maar appellant ging in hoger beroep. Hij voerde aan dat zijn beperkingen niet juist waren vastgesteld en dat hij in aanmerking moest komen voor een IVA-uitkering. De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld, waaronder de medische rapporten en de geschiktheid van de geselecteerde functies. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hadden gehandeld en dat de vastgestelde beperkingen juist waren. De Raad oordeelde dat de geselecteerde functies, ondanks de taalbeperkingen van appellant, geschikt waren voor hem, gezien zijn lange verblijf in Nederland en zijn eerdere werkervaring.
Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien de uitspraak in het openbaar werd gedaan en de argumenten van appellant niet voldoende waren om de eerdere beslissing te herzien.