ECLI:NL:CRVB:2015:1888
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijstandsverlening en de kwalificatie van kasstortingen als inkomen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de afwijzing van zijn aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) werd bevestigd. Appellant had op 5 januari 2012 een aanvraag ingediend, die door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam op 6 februari 2012 werd afgewezen. Later werd appellant alsnog bijstand toegekend, maar het college beschouwde kasstortingen op zijn bankrekening als inkomen, wat leidde tot een lagere bijstandsverlening. Appellant betwistte deze kwalificatie en stelde dat de stortingen leningen waren, waarvoor geen afdwingbare terugbetalingsverplichting bestond. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat kasstortingen in beginsel als middelen in de zin van de WWB worden aangemerkt, tenzij er sprake is van een geldlening met een concrete terugbetalingsverplichting. De Raad concludeerde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat de stortingen leningen betroffen en dat hij voldoende inkomen uit arbeid had om in zijn levensonderhoud te voorzien. Het hoger beroep werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.