In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) door Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. van appellante, nadat de verantwoording van het pgb over het jaar 2013 was afgekeurd. Het Zorgkantoor had in 2012 een pgb van € 10.660,55 verleend, maar na een administratief onderzoek en huisbezoek in 2014 werd vastgesteld dat de zorgverleners geen zorg hadden geleverd die uit het pgb mocht worden betaald en dat de administratie niet op orde was. Hierdoor werd het pgb voor 2013 op nihil vastgesteld en werd appellante een bedrag van € 10.660,55 teruggevorderd.
Appellante heeft tegen deze beslissing bezwaar gemaakt, maar het Zorgkantoor verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep tegen het besluit van 22 november 2014 ongegrond verklaard. De Raad oordeelde dat appellante niet had voldaan aan de verplichtingen van artikel 2.6.9 van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa) en dat het Zorgkantoor bevoegd was om het pgb lager vast te stellen. De Raad benadrukte dat de verantwoording van het pgb de eigen verantwoordelijkheid van de verzekerde is, ook als deze het beheer door een derde laat verrichten. De Raad heeft ook geoordeeld dat het Zorgkantoor in redelijkheid kon besluiten tot terugvordering van de betaalde voorschotten, ondanks de financiële situatie van appellante.
De Raad heeft het Zorgkantoor veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1.980,-, en heeft bepaald dat het Zorgkantoor het betaalde griffierecht van € 169,- aan appellante moet vergoeden.