ECLI:NL:CRVB:2018:2113
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet Wajong 2010
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellante, die een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong 2010) aanvroeg. Het Uwv had appellante met ingang van 28 augustus 2012 aangemerkt als volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat zij naast volledig ook duurzaam arbeidsongeschikt was. De Raad heeft in zijn overwegingen verwezen naar eerdere uitspraken en de definitie van duurzaam arbeidsongeschikt zoals vastgelegd in artikel 2:4 van de Wajong 2010. De Raad concludeerde dat het Uwv voldoende had aangetoond dat appellante mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had, ondanks dat zij intensieve begeleiding nodig had. De Raad oordeelde dat appellante niet duurzaam arbeidsongeschikt was, omdat er mogelijkheden tot arbeidsparticipatie bestonden, ook al was dit onder begeleiding. De uitspraak bevestigde dat de beoordeling van arbeidsongeschiktheid niet alleen gebaseerd kan worden op de huidige situatie, maar ook op de mogelijkheden voor de toekomst. De Raad verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond.