ECLI:NL:CRVB:2018:2113

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juli 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
17/4112 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet Wajong 2010

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellante, die een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong 2010) aanvroeg. Het Uwv had appellante met ingang van 28 augustus 2012 aangemerkt als volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat zij naast volledig ook duurzaam arbeidsongeschikt was. De Raad heeft in zijn overwegingen verwezen naar eerdere uitspraken en de definitie van duurzaam arbeidsongeschikt zoals vastgelegd in artikel 2:4 van de Wajong 2010. De Raad concludeerde dat het Uwv voldoende had aangetoond dat appellante mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had, ondanks dat zij intensieve begeleiding nodig had. De Raad oordeelde dat appellante niet duurzaam arbeidsongeschikt was, omdat er mogelijkheden tot arbeidsparticipatie bestonden, ook al was dit onder begeleiding. De uitspraak bevestigde dat de beoordeling van arbeidsongeschiktheid niet alleen gebaseerd kan worden op de huidige situatie, maar ook op de mogelijkheden voor de toekomst. De Raad verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond.

Uitspraak

17.4112 WWAJ, 17/7956 WWAJ

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het beroep tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van 25 april 2017.
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 12 juli 2018
PROCESVERLOOP
Bij uitspraak van 4 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:30, heeft de Raad geoordeeld dat het hoger beroep van het Uwv tegen de uitspraak van rechtbank Amsterdam van 10 december 2015 (12/6165) niet slaagt, deze uitspraak wordt bevestigd en dat met toepassing van artikel 8:113, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tegen het door het Uwv nieuw te nemen besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
Bij beslissing op bezwaar van 25 april 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 31 mei 2012 gegrond verklaard en appellante met ingang van 28 augustus 2012 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong 2010). Appellante is daarbij aangemerkt als volledig, maar niet duurzaam, arbeidsongeschikt.
Bij beslissing op bezwaar van 29 september 2017 heeft het Uwv in aanvulling op het bestreden besluit een verzoek om vergoeding van proceskosten in bezwaar afgewezen.
Namens appellante heeft mr. A.A. Bouwman, advocaat, beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2018. Appellante en haar gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de uitspraak van 4 januari 2017. Volstaan wordt nu met het volgende.
1.2.
Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met verwijzing naar de uitspraak van 4 januari 2017 gewijzigde beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst van 14 februari 2017 en de beperkingen blijvend van aard geacht. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geen passende functies kunnen vinden in het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) en heeft appellante met ingang van 28 augustus 2012 aangemerkt als jonggehandicapte omdat zij niet meer dan 75% van het maatmaninkomen kan realiseren. Het Uwv heeft appellante niet duurzaam arbeidsongeschiktheid geacht omdat zij onder begeleiding mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
2. Appellante heeft tegen het bestreden besluit aangevoerd dat zij naast volledig, ook duurzaam arbeidsongeschikt is en dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd dat zij tot arbeidsparticipatie in staat is. Appellante heeft stukken overgelegd van haar bezwaar tegen een participatieplan van 11 april 2017, een verslag van een hoorzitting bij het Uwv en een rapport van een arbeidsdeskundig onderzoek – beide van 21 september 2017 – en een aangepast participatieplan van 27 september 2017.
3. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat een betrokkene alleen als duurzaam en volledig arbeidsongeschikt kan worden beschouwd als er geen enkele mogelijkheid tot arbeidsparticipatie bestaat. Het Uwv heeft verwezen naar de uitspraak van de Raad van 19 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1487, waarin een strikte uitleg van het begrip ‘duurzaamheid’ in de zin van artikel 2:4 van de Wajong wordt bevestigd. Uit het rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 7 september 2017 blijkt volgens het Uwv dat appellante niet voldoet aan de voorwaarde ‘duurzaamheid’, nu uit de opleidingen, stages en het arbeidsverleden van appellante blijkt dat zij participatiemogelijkheden heeft.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 2:4 van de Wajong 2010 ‘definitie volledig en duurzaam arbeidsongeschikt’, luidde vanaf 1 januari 2010 tot 1 januari 2015 voor zover hier van belang als volgt:
1. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid niet meer dan 20% te verdienen van het maatmaninkomen.
2. In het eerste lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie en het blijvend ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie.
3. Onder een medisch stabiele of verslechterende situatie wordt mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.2.
Tussen partijen is slechts in geschil of het Uwv op juiste gronden heeft geoordeeld dat appellante niet duurzaam arbeidsongeschikt is in de zin van artikel 2:4, aanhef en tweede lid, van de Wajong 2010.
4.3.
Uit de uitspraak van de Raad van 19 april 2017 en de tussenuitspraak van 6 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2994, volgt dat alleen indien er geen enkele mogelijkheid tot arbeidsparticipatie bestaat, nu niet en in de toekomst niet, de bij een betrokkene vastgestelde volledige arbeidsongeschikt ook duurzaam is. Dat is slechts het geval als een betrokkene niet tot het verrichten van betaalde arbeid in staat is, ook niet na of met behulp van ondersteuning of in de vorm van beschut werk.
4.4.
Het Uwv heeft in het rapport van 7 september 2017 en het verweerschrift van
13 september 2017 gemotiveerd dat de afstand tot de arbeidsmarkt voor appellante, ondanks dat zij een blijvende noodzakelijke vorm van intensieve en veeleisende begeleiding nodig heeft, is te overzien. Zij kan met behulp van een jobcoach begeleid worden naar werk en het behouden van werk, waarbij eventueel een re-integratietraject kan worden ingezet, zodat er geen sprake is van een situatie waarin mogelijkheden tot arbeidsparticipatie blijvend ontbreken. Het Uwv heeft naast de door appellante gevolgde opleidingen en stages gewezen op de verschillende loondienstfuncties die appellante in het recente verleden heeft gehad, en nog steeds heeft in het kader van het traject van arbeidsparticipatie dat vanaf mei 2017 voor haar is ingezet. Ter zitting heeft het Uwv toegelicht dat appelante haar werkzaamheden met behulp van een jobcoach en loonsuppletie inmiddels heeft uitgebreid naar 25 uur per week. Het Uwv heeft hiermee voldoende onderbouwd dat appellante mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Appellante is dan ook op goede gronden niet duurzaam arbeidsongeschikt geacht in de zin van artikel 2:4 van de Wajong 2010.
4.5.
Tegen het besluit van 29 september 2017 zijn geen beroepsgronden ingediend.
4.6.
Uit wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het beroep niet slaagt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en E. Dijt en E.J.J.M. Weyers als leden, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2018.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) S.L. Alves
ew