ECLI:NL:CRVB:2019:3703
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ANW-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de ANW-uitkering van appellante na een herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. Appellante, geboren in 1960, ontving een nabestaandenuitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van meer dan 45%. Na een herkeuring door het Uwv in 2013, werd appellante echter als minder dan 45% arbeidsongeschikt beoordeeld. De Sociale verzekeringsbank (Svb) beëindigde daarop de uitkering per 31 december 2013. Appellante ging in bezwaar, maar de Svb verklaarde dit ongegrond. De rechtbank Noord-Holland bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 18 december 2017, waarop appellante hoger beroep aantekende.
Tijdens de zittingen in hoger beroep, vertegenwoordigd door haar advocaat, heeft appellante betoogd dat haar beperkingen zijn onderschat en dat de rechtbank ten onrechte de deskundige van de rechtbank heeft gevolgd in plaats van haar eigen ingeschakelde arts. De Centrale Raad van Beroep heeft de deskundige van de rechtbank, J. Fokke, als onafhankelijk en overtuigend beoordeeld. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht de deskundige heeft gevolgd, omdat deze zorgvuldig en met inachtneming van alle beschikbare informatie tot zijn conclusie is gekomen. De door appellante ingebrachte medische informatie werd niet als voldoende overtuigend beschouwd om de eerdere beoordelingen te weerleggen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De beslissing is genomen op 21 november 2019, waarbij de Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om af te wijken van de eerdere conclusies over de arbeidsongeschiktheid van appellante.