ECLI:NL:CRVB:2025:1064

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
22/3985 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor tandartskosten op basis van de Participatiewet en de Zorgverzekeringswet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor tandartskosten door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De appellant, die onder bewind stond, had bijzondere bijstand aangevraagd voor tandartskosten die niet vergoed werden door zijn zorgverzekering. Het college wees de aanvraag af op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw), die in dit geval een voorliggende voorziening biedt. De appellant stelde dat er bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de regel rechtvaardigden, maar de Raad oordeelde dat de wetgever bij de totstandkoming van de wet geen rekening had gehouden met de door appellant aangevoerde omstandigheden. De Raad bevestigde dat de Zvw een verplichtend karakter heeft en dat er in beginsel geen ruimte is voor toetsing aan het evenredigheidsbeginsel. De Raad concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand rechtmatig was en dat de appellant geen recht had op vergoeding van de kosten die hij in de bezwaarprocedure had gemaakt. De uitspraak van de rechtbank Rotterdam werd bevestigd, en de appellant kreeg geen vergoeding voor zijn proceskosten.

Uitspraak

22/3985 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 november 2022, 22/3005 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 15 juli 2025

SAMENVATTING

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag op grond van de Participatiewet (PW) om bijzondere bijstand voor (een deel van) tandartskosten. De reden voor afwijzing was dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor dergelijke kosten een voorliggende voorziening is. Volgens appellant zijn er bijzondere omstandigheden die maken dat op grond van het evenredigheidsbeginsel dan wel op grond van zeer dringende redenen alsnog bijstand moet worden toegekend. Appellant krijgt geen gelijk. Appellant heeft verder aangevoerd dat het college de kosten die hij in bezwaar heeft gemaakt ten onrechte niet heeft vergoed. Ook hierin krijgt appellant geen gelijk.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.S. Dobosz, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 22 april 2025. Namens appellant is verschenen mr. A.M.V. Bandhoe, waarnemer van mr. Dobosz. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.R. Jim.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant stond ten tijde hier van belang onder bewind. De bewindvoerder heeft op 3 november 2021 voor appellant bijzondere bijstand aangevraagd voor tandartskosten. Onder ‘Uitleg van de aanvraag’ heeft de bewindvoerder toegelicht dat het gaat om tandartskosten die niet vergoed worden vanuit de zorgverzekering. De bewindvoerder wijst er hierbij op dat appellant jarenlang niet bij de tandarts is geweest totdat hij ontzettend veel pijnklachten kreeg, dat pas in december de zorgverzekering kan worden uitgebreid met extra dekking voor tandheelkundige ingrepen, maar dat dan nog niet alle kosten zullen worden vergoed, dat appellant veel pijn lijdt en dat de behandeling niet kan worden uitgesteld. Bij de aanvraag heeft appellant een begroting van zijn tandarts overgelegd tot een bedrag van in totaal € 1.912,84. Daarvan ziet een bedrag van in totaal € 653,52 op de kosten voor het trekken van tanden en kiezen en het resterende bedrag op de kosten voor de daarna te plaatsen (nood)gebitsprothese.
1.2.
Een medewerker van de gemeente Rotterdam heeft de bewindvoerder verzocht om een bevestiging van zorgverzekeraar VGZ dat appellant per 1 januari 2022 is overgestapt naar VGZ Rotterdampakket. De bewindvoerder heeft in reactie daarop een mail van VGZ van 30 december 2021 doorgestuurd waarin staat dat VGZ alles voor appellant in orde maakt, dat zijn polis wordt gemaakt en dat appellant deze binnen twee weken ontvangt, dat zijn zorgverzekering op 1 januari 2022 ingaat en dat VGZ de oude verzekering voor appellant opzegt.
1.3.
Met een besluit van 4 januari 2022 heeft het college de aanvraag afgewezen. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat er sprake is van een voorliggende voorziening in de vorm van de zorgverzekering VGZ Rotterdampakket.
1.4.
Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. In bezwaar heeft hij een brief van VGZ van 30 december 2021 overgelegd waarin staat dat appellant niet als verzekerde kan worden ingeschreven, omdat hij bij zijn huidige verzekeraar niet alle verschuldigde verzekeringspremies heeft betaald en zijn huidige verzekeraar hem om die reden niet als verzekerde kan uitschrijven.
1.5.
Met een besluit van 27 mei 2022 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 4 januari 2022 gedeeltelijk gegrond verklaard. Het college heeft aan appellant alsnog € 314,83 aan bijzondere bijstand toegekend voor de eigen bijdrage in de kosten van de volledige gebitsprothese en voor het overige het besluit van 4 januari 2022 gehandhaafd. Het college heeft geen bezwaarkostenvergoeding toegekend.
1.5.1.
Aan het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de toekenning van bijzondere bijstand, heeft het college, onder verwijzing naar artikel 5.8, eerste lid, onder a, van de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2019 (Beleidsregels) en het uit de brief van VGZ van 30 december 2021 gebleken feit dat appellant vanwege wanbetaling toch niet is toegelaten tot het Rotterdampakket, ten grondslag gelegd dat appellant 25% van de kosten voor een gebitsprothese via de bijzondere bijstand vergoed krijgt en de overige 75% van deze kosten via de eigen zorgverzekeraar.
1.5.2.
Aan het bestreden besluit, voor zover daarbij de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand is gehandhaafd, heeft het college, kort weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd. Voor de kosten van het trekken van tanden en kiezen wordt geen bijzondere bijstand toegekend, omdat dit volgens de voorliggende voorziening, de Zvw, geen medisch noodzakelijke kosten zijn. Er zijn geen zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW om in afwijking daarvan toch bijzondere bijstand aan appellant toe te kennen.
1.5.3.
Aan de weigering een bezwaarkostenvergoeding toe te kennen heeft het college ten grondslag gelegd dat het besluit van 4 januari 2022 rechtmatig genomen is, maar dat dit besluit is herroepen nadat in bezwaar alsnog aanvullende informatie is aangeleverd.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om aan appellant bijzondere bijstand te verlenen tot een bedrag van € 314,83 en voor de overige kosten de aanvraag af te wijzen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De wettelijke regels en beleidsregel die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn (ook) te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Voorliggende voorziening
4.1.
Geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich ook niet uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt. Dit staat in artikel 15, eerste lid, van de PW. Als in de voorliggende voorziening de bewuste keus is gemaakt dat het vergoeden van deze kosten niet noodzakelijk is, kan de bijstandverlenende instantie daarvoor in beginsel geen bijzondere bijstand toekennen. Dit is vaste rechtspraak. [1]
4.2.
In artikel 2.7, eerste lid, van het Besluit zorgverzekering is geregeld welke vormen van mondzorg onder de verzekerde prestaties van de zorgverzekering vallen. In het eerste lid is geregeld dat het moet gaan om noodzakelijke mondzorg en in de onderdelen a tot en met c van dit artikellid wanneer mondzorg noodzakelijk wordt geacht. In het vijfde lid, aanhef en onder b, is geregeld dat mondzorg voor verzekerden van 18 jaar en ouder ook uitneembare volledige prothetische voorzieningen voor de boven- of onderkaak omvat.
4.3.
Niet in geschil is dat voor de kosten van een tandheelkundige behandeling als hier aan de orde, te weten het trekken van tanden en kiezen, de Zvw een voorliggende voorziening is als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de PW. Ook niet in geschil is dat deze tandheelkundige behandeling waarvoor appellant vergoeding vraagt, in zijn geval niet onder de in de Zvw te vergoeden prestaties valt.
Evenredigheidsbeginsel
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat in zijn geval om de volgende reden artikel 15, eerste lid, van de PW wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel buiten toepassing moet worden gelaten. Er is een direct verband tussen de behandeling die wel – deels vanuit de Zvw en deels op grond van de Beleidsregels – vergoed wordt, te weten het maken en plaatsen van een gebitsprothese, en de behandeling die niet vergoed wordt en die daaraan vooraf gaat, te weten het trekken van tanden en kiezen. Die laatste behandeling wordt niet vergoed, maar is wel noodzakelijk voor de plaatsing van de gebitsprothese. Strikte toepassing van artikel 15, eerste lid, van de PW leidt er in het geval van appellant dan ook toe dat het plaatsen van de gebitsprothese feitelijk onmogelijk wordt gemaakt. Dit strookt niet met de geest en doelstelling van de PW en kan de wetgever niet bedoeld hebben. De afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand leidt er namelijk door strikte toepassing van artikel 15, eerste lid, van de PW toe dat feitelijk geen toegang meer bestaat tot de behandeling waarvoor zowel het college als de PW beogen bijzondere bijstand te verlenen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.4.1.
Artikel 15, eerste lid, van de PW heeft een verplichtend karakter. Daarom is er in beginsel geen ruimte voor toetsing van het daarop gebaseerde besluit aan het evenredigheidsbeginsel. Uit het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet volgt dat de rechter een bepaling van een wet in formele zin, zoals de PW, niet mag toetsen aan de Grondwet en ook niet aan algemene rechtsbeginselen. Dit brengt mee dat de rechter niet mag oordelen over de belangenafweging die de wetgever heeft verricht of geacht moet worden te hebben verricht bij de totstandkoming van die wettelijke bepaling. Als zich bijzondere omstandigheden voordoen waarmee de wetgever in zijn afweging geen rekening heeft gehouden, kan aanleiding bestaan om tot een andere uitkomst te komen dan waartoe toepassing van de wettelijke bepaling leidt. Dat is het geval als die bijzondere omstandigheden de toepassing van die bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven.
4.4.2.
Appellant heeft geen omstandigheden naar voren gebracht die de wetgever bij de totstandkoming van de wet niet onder ogen heeft gezien. Het enkele feit dat de kosten van een uitneembare volledige gebitsprothese wel, maar het trekken van tanden en kiezen in de meeste gevallen niet worden vergoed, rechtvaardigt niet de conclusie dat er sprake is van niet door de wetgever verdisconteerde omstandigheden. Dit wordt hierna toegelicht.
4.4.3.
Omdat het trekken van tanden en kiezen bij meerderjarigen niet onder de in de Zvw te vergoeden prestaties valt, kan er in beginsel van worden uitgegaan dat de wetgever de bewuste keus heeft gemaakt dat het vergoeden van deze kosten voor meerderjarigen niet noodzakelijk is. Het kan de wetgever daarbij overigens ook niet zijn ontgaan dat het trekken van tanden en kiezen bijna altijd voorafgaat aan en noodzakelijk is voor het plaatsen van een uitneembare volledige gebitsprothese.
4.4.4.
Uit het zorgverzekeringsstelsel zoals neergelegd in de Zvw volgt dat de wetgever bij de totstandkoming hiervan voor ogen moet hebben gehad dat er in sommige gevallen wel sprake is van medisch noodzakelijke behandeling, maar geen noodzaak voor het vergoeden van de kosten van deze behandeling. Naar zijn bedoeling is of wordt de op basis van de vier pakketprincipes, te weten noodzakelijke zorg, getoetst aan aantoonbare werking, kosteneffectiviteit en noodzaak van collectieve financiering, noodzakelijke zorg opgenomen in het verzekerd pakket. Daarbij is dus de (medische) noodzaak van de behandeling niet het enige criterium. Een systeem waarin alle betrokkenen gestimuleerd worden tot een gepast gebruik van medische voorzieningen was bovendien noodzakelijk. De beweegredenen van de wetgever voor dit stelsel waren het betaalbaar en voor iedereen toegankelijk houden van een optimaal presterend en kwalitatief hoogwaardig gezondheidszorgsysteem. Wie meer of andere zorg wenst dient de kosten daarvan zelf te dragen of een aanvullende verzekering af te sluiten. De gedachte van de wetgever is dat dit gaat om zorg die voor rekening en verantwoordelijkheid van de verzekerde zelf kan komen. De wetgever heeft ook niet voorzien in uitzonderingen hierop. Dit is in eerdere rechtspraak tot uitdrukking gebracht. [2]
4.4.5.
De bijstandswetgeving dient zich aan te sluiten bij de bewuste keuze die binnen de Zvw is gemaakt dat vergoeding van bepaalde kosten wel noodzakelijk is en vergoeding van andere kosten niet. Dit hangt samen met het uitgangspunt dat het stelsel van de voorliggende voorzieningen niet moet worden doorkruist door bijstandverlening. [3] Dat de PW geen functie heeft indien binnen de voorliggende voorziening een bewuste beslissing is genomen over de noodzaak van vergoeding van bepaalde kostensoorten in het algemeen of in een specifieke situatie is nu juist de essentie van artikel 15, eerste lid, van de PW en vergelijkbare bepalingen in voorafgaande bijstandswetten en heeft de wetgever voortdurend als uitgangspunt voor ogen gehad. [4] Dit betekent dat de Raad niet toekomt aan de vraag of het bestreden besluit door de toepassing van artikel 15, eerste lid, van de PW in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.
Zeer dringende redenen
4.5.
Wat appellant verder aanvoert komt er op neer dat in zijn geval vanwege de pijnklachten die hij ondervindt sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW om toch bijzondere bijstand toe te kennen voor de kosten van het trekken van kiezen en tanden. Deze beroepsgrond slaagt ook niet.
4.5.1.
Het college kan aan een persoon die op grond van artikel 15, eerste lid, van de PW geen recht op bijstand heeft, toch bijstand verlenen als zeer dringende redenen dat noodzakelijk maken. Deze uitzonderingsmogelijkheid staat in artikel 16, eerste lid, van de PW. Zeer dringende redenen als bedoeld in deze bepaling doen zich voor als er een acute noodsituatie is en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Dit is vaste rechtspraak. [5] Een acute noodsituatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als een situatie levensbedreigend is of als blijvend ernstig geestelijk of lichamelijk letsel of invaliditeit daarvan het gevolg kan zijn. Een acute noodsituatie doet zich voor als het niet-verlenen van bijstand voor de betrokkene tot ernstige gevolgen leidt, met name voor diens gezondheid. De wetgever heeft bij het begrip ‘zeer dringende redenen’ gedacht aan een extreme situatie en heeft nadrukkelijk niet beoogd een algemene ontsnappingsclausule te bieden. Daarom moet het gaan om een schrijnende situatie waarvan het evident is dat weigering van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is. Dit volgt uit eerdere rechtspraak. [6]
4.5.2.
Appellant doet met zijn beroep op artikel 16, eerste lid, van de PW een beroep op de uitzondering op de hoofdregel van artikel 15, eerste lid, van de PW. Daarom moet appellant aannemelijk maken dat aan de voorwaarden voor die uitzondering is voldaan. Dit volgt uit vaste rechtspraak. [7] Appellant is daarin niet geslaagd. Dit oordeel berust op het volgende.
4.5.3.
Met de enkele stelling dat hij pijnklachten heeft en de overgelegde kostenbegroting van zijn tandarts, heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat in zijn geval sprake is van een acute noodsituatie in de 4.5.1 bedoelde zin.
Proceskostenvergoeding voor de bezwaarprocedure
4.6.
Tot slot heeft appellant aangevoerd dat het college de kosten die hij in de bezwaarprocedure heeft gemaakt ten onrechte niet heeft vergoed. Volgens appellant is het besluit van 4 januari 2022 namelijk gedeeltelijk herroepen wegens aan het college te wijten onrechtmatigheid. Hij wijst hierbij op het volgende. Het college is er gelet op het bepaalde in de Beleidsregels van op de hoogte dat VGZ degenen die een achterstand hebben in de betaling van de verschuldigde premies van hun huidige ziektekostenverzekering niet toelaat tot het VGZ Rotterdampakket. Het college had daarom na de automatische bevestigingsmail van VGZ de acceptatieperiode moeten afwachten, dan wel nader onderzoek moeten verrichten, voordat hij het VGZ Rotterdampakket als voorliggende voorziening aanmerkte. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
4.6.1.
In de mail van VGZ van 30 december 2021 die appellant in het kader van zijn aanvraag had overgelegd, staat dat de zorgverzekering van appellant op 1 januari 2022 ingaat. Daarbij is geen voorbehoud vermeld. Niet in geschil is daarnaast dat het college er niet van op de hoogte was dat appellant een premieachterstand had. Het college had ten tijde van het nemen van het besluit van 4 januari 2022 geen enkele aanwijzing dat appellant toch niet zou worden toegelaten tot het VGZ Rotterdampakket. Voor het afwachten van een bepaalde periode en/of doen van onderzoek naar de juistheid van de bij de aanvraag geleverde gegevens over de acceptatie was dan ook geen aanleiding. Pas in de bezwaarprocedure heeft appellant de brief van 30 december 2021 overgelegd waaruit bleek dat appellant toch niet geaccepteerd was door VGZ. Hieruit volgt dat het besluit van 4 januari 2022 niet is herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid en dat het college de door appellant in bezwaar gemaakte kosten dus niet hoefde te vergoeden.

Conclusie en gevolgen

4.7.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de verlening van bijzondere bijstand voor de tandartskosten tot een bedrag van € 314,83 en de afwijzing van de overige kosten daarvan in stand blijven. Ook betekent dit dat de door appellant in bezwaar gemaakte kosten niet vergoed worden.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.E. Marechal als voorzitter en W.F. Claessens en W.A. Timmer als leden, in tegenwoordigheid van S. van Pelt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2025.
(getekend) E.C.E. Marechal
(getekend) S. van Pelt

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke regels

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7:15, tweede lid
De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Participatiewet
Artikel 15, eerste lid
Geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
Artikel 16, eerste lid
Aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, kan het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
Besluit Zorgverzekering
Artikel 2.7
1. Mondzorg omvat zorg zoals tandartsen die plegen te bieden, met dien verstande dat het slechts betreft tandheelkundige zorg die noodzakelijk is:
a. indien de verzekerde een zodanige ernstige ontwikkelingsstoornis, groeistoornis of verworven afwijking van het tand-kaak-mondstelsel heeft dat hij zonder die zorg geen tandheelkundige functie kan behouden of verwerven, gelijkwaardig aan die welke hij zou hebben gehad als de aandoening zich niet zou hebben voorgedaan;
b. indien de verzekerde een niet-tandheelkundige lichamelijke of geestelijke aandoening heeft en hij zonder die zorg geen tandheelkundige functie kan behouden of verwerven gelijkwaardig aan die welke hij zou hebben gehad als de aandoening zich niet had voorgedaan; of
c. indien een medische behandeling zonder die zorg aantoonbaar onvoldoende resultaat zal hebben en de verzekerde zonder die andere zorg geen tandheelkundige functie kan behouden of verwerven gelijkwaardig aan die welke hij zou hebben gehad als de aandoening zich niet had voorgedaan.
2. Onder de zorg, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, is tevens begrepen het aanbrengen van een tandheelkundig implantaat, indien er sprake is van een zeer ernstig geslonken tandeloze kaak en deze dienen ter bevestiging van een uitneembare prothese.
3. Orthodontische hulp is slechts onder de zorg, bedoeld in het eerste lid, begrepen in geval van een zeer ernstige ontwikkelings- of groeistoornis van het tand-kaak-mondstelsel, waarbij medediagnostiek of medebehandeling van chirurgische tandheelkundige hulp van specialistische aard of van andere disciplines dan de tandheelkundige noodzakelijk is.
4. Mondzorg omvat voor verzekerden jonger dan achttien jaar in andere gevallen dan het eerste lid, onderdelen a tot en met c:
a .periodiek preventief tandheelkundig onderzoek, eenmaal per jaar, tenzij de verzekerde tandheelkundig meer keren per jaar op die hulp is aangewezen;
b. incidenteel tandheelkundig consult;
c. het verwijderen van tandsteen;
d. fluorideapplicatie, maximaal tweemaal per jaar, tenzij de verzekerde tandheelkundig meer keren per jaar op die hulp is aangewezen;
e. sealing;
f. parodontale hulp;
g. anesthesie;
h. endodontische hulp;
i. restauratie van gebitselementen met plastische materialen;
j. gnathologische hulp;
k. uitneembare prothetische voorzieningen;
l. chirurgische tandheelkundige hulp, met uitzondering het aanbrengen van tandheelkundige implantaten;
m. röntgenonderzoek, met uitzondering van röntgenonderzoek ten behoeve van orthodontische hulp.
5. Mondzorg omvat voor verzekerden van achttien jaar en ouder in andere gevallen dan het eerste lid, onderdelen a tot en met c:
a. chirurgische tandheelkundige hulp van specialistische aard en het daarbij behorende röntgenonderzoek, met uitzondering van parodontale chirurgie, het aanbrengen van een tandheelkundig implantaat en ongecompliceerde extracties;
b. uitneembare volledige prothetische voorzieningen voor de boven- of onderkaak, al dan niet te plaatsen op tandheelkundige implantaten. Tot een uitneembare volledige prothetische voorziening te plaatsen op tandheelkundige implantaten, behoort eveneens het aanbrengen van het vaste gedeelte van de suprastructuur.
6. Mondzorg omvat voor verzekerden jonger dan drieëntwintig jaar in andere gevallen dan het eerste lid, onderdelen a tot en met c, tandvervangende hulp met niet-plastische materialen alsmede het aanbrengen van tandheelkundige implantaten, indien het de vervanging van een of meer ontbrekende, blijvende snij- of hoektanden betreft die in het geheel niet zijn aangelegd, dan wel omdat het ontbreken van die tand of die tanden het directe gevolg is van een ongeval, en indien de noodzaak van deze zorg is vastgesteld voordat de verzekerde de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt.
Regeling Zorgverzekering
Artikel 2.31, tweede lid
De eigen bijdrage bedraagt voor een uitneembare volledige prothetische voorziening, bedoeld in artikel 2.7, vijfde lid, onderdeel b, van het Besluit zorgverzekering, vijfentwintig procent van de kosten van die voorziening.
Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2019
Artikel 5.8 Kosten eigen bijdragen uitneembare volledige prothetische voorzieningen voor de boven- of onderkaak
1. Het college kan aan een belanghebbende bijzondere bijstand verlenen voor de eigen bijdrage voor uitneembare volledige prothetische voorzieningen voor de boven- of onderkaak indien nog geen vergoeding kan worden verkregen op grond van het Rotterdampakket omdat de aanvrager nog niet:
a. wordt toegelaten tot het Rotterdampakket omdat de Regeling wanbetalers op hem van toepassing is; of
b. wordt toegelaten tot het Rotterdampakket, anders dan op grond van een te hoog inkomen.
2. Bij de beoordeling van de aanvraag kan het college rekening houden met de mogelijkheid om de kosten uit te stellen tot het moment dat wel een vergoeding op grond van het Rotterdampakket kan worden verkregen, tenzij dat redelijkerwijs niet van de aanvrager kan worden gevergd.
3. De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt ten hoogste de vergoeding die op grond van het Rotterdampakket kan worden verkregen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU8263, en van 26 november 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2313.
2.Zie de uitspraken van 26 november 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2313 en ECLI:NL:CRVB:2024:2435.
3.Zie de uitspraak van 26 november 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2313.
4.Zie de uitspraak van 26 november 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2313.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1028.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:985.
7.Zie de uitspraak van 27 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1192.