In deze zaak gaat het om de toekenning van jeugdhulp aan appellant, die lijdt aan cerebrale parese en rolstoelgebonden is. De ouders van appellant hebben een aanvraag ingediend voor jeugdhulp in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb), maar deze aanvraag is door het college van burgemeester en wethouders van Súdwest-Fryslân afgewezen. Het college stelde dat de ouders voldoende eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen hebben om de zorg zelf te verlenen. Appellant is het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank ten onrechte het besluit van het college in stand heeft gelaten. De Raad stelt vast dat de Verordening Jeugdhulp van de gemeente Súdwest-Fryslân niet voldoet aan de eisen van de Jeugdwet, omdat belangrijke begrippen zoals 'eigen mogelijkheden' en 'probleemoplossend vermogen' niet zijn gedefinieerd. Hierdoor kan het besluit van het college niet op een deugdelijke wettelijke grondslag rusten. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak, verklaart het beroep gegrond en kent zelf de jeugdhulp toe in de vorm van een pgb voor 18 uur per week. Tevens wordt het college veroordeeld in de kosten van appellant.