In deze zaak gaat het om drie besluiten waarin de loonwaarde van appellant is vastgesteld. Het college heeft het bezwaar tegen het eerste besluit ongegrond verklaard en het bezwaar tegen het tweede en derde besluit niet ontvankelijk verklaard op de grond dat appellant geen procesbelang heeft. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak geoordeeld dat appellant bij alle drie de besluiten geen procesbelang heeft. Appellant is het daarmee niet eens. Appellant meent dat zijn loonwaarde bij deze besluiten niet juist is vastgesteld. Hij stelt dat hij wel een procesbelang heeft bij een oordeel daarover, onder meer omdat juiste vaststelling van zijn loonwaarde inzicht biedt in de passendheid van zijn arbeid en daarmee ook inzicht kan worden verkregen in de vraag of zijn arbeid juist wordt gewaardeerd. De Raad geeft appellant daarin geen gelijk. Namens appellant heeft een gemachtigde hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 8 april 2025. De Raad oordeelt dat appellant geen zelfstandige beroepsgronden heeft aangevoerd tegen het oordeel van de rechtbank dat hij geen procesbelang heeft bij bestreden besluit 1. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep van appellant niet slaagt, maar ook dat de rechtbank ten onrechte het beroep tegen bestreden besluit 3 gegrond heeft verklaard. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank daarbij het beroep tegen bestreden besluit 3 gegrond heeft verklaard en de rechtsgevolgen van dat besluit in stand heeft gelaten. De Raad verklaart het beroep tegen bestreden besluit 3 ongegrond en bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige voor zover aangevochten.