Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[X AG], gevestigd te [Z], Duitsland,
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil in hoger beroep
4.Nadere beoordeling van het geschil
Vraag 3:
timingen/of bedrag – is uitgesloten.
Papillon) “hoe dan ook” wordt gerechtvaardigd door de noodzaak van fiscale coherentie en dat (anders dan in
Papillon) in casu (mogelijk) tevens is voldaan aan de eis van proportionaliteit. Naar de inspecteur ter zitting van 24 september 2014 nader heeft toegelicht, is zijn standpunt erop gebaseerd dat het behoud van de fiscale coherentie meebrengt dat dubbele verliesneming binnen de (verticale) keten van betrokken vennootschappen zowel unilateraal als bilateraal moet worden voorkomen. Hij betoogt dat deze vereisten ook voor het HvJ EU uitgangspunt zijn geweest.
Philips Electronics UK Ltd.alsmede de zaken HvJ EU 18 juli 2007, C-231/05,
Oy AA, V-N 2007/57.13, en de zaak HvJ EG 15 mei 2008, C-414/06,
Lidl Belgium, BNB 2009/85). Van een zodanig ‘gericht zijn’ is in het onderhavige geval, zoals in (4.4.3 van) de tussenuitspraak is vastgesteld, geen sprake.
bilateraledubbele verliesneming als argument ter onderbouwing van een beroep op de coherentie van een nationaal belastingstelsel zou zijn aanvaard, ook niet in het specifieke geval dat het risico op die dubbele bilaterale verliesneming zich voordoet binnen dezelfde verticale (ononderbroken) keten van vennootschappen.
Papillonaan de orde was voor zover het de
unilateralegroepsverliezen betrof. In het arrest
Papillonzelve is die situatie in rov. 48 beschreven; het betrof de mogelijke dubbele aftrek van het verlies van de kleindochter zowel bij die vennootschap zelf (dan wel, zo begrijpt het Hof, vanwege de fiscale integratie: bij de moeder) als bij de moeder (ter zake van een afwaardering van de dochter).
bilateraleverliesneming (de mogelijke dubbele aftrek van het verlies van de kleindochter zowel bij de Franse moeder als bij de tussenliggende buitenlandse dochtervennootschap, ter zake van een afwaardering van de kleindochter) in de zaak
Papillonwellicht hetzelfde zou hebben kunnen gelden, doch het komt het Hof, gelet op de context waarin rov. 35 is te plaatsen, voor dat dit voorbeeld veeleer is gegeven ter illustratie van het verschil in dit verband tussen de fiscale-integratieregimes van Frankrijk en Nederland en dat het moet worden verstaan met betrekking tot de
unilateraleverliesneming.
Emerging Markets). In die gedachtegang is binnen het Franse integratieregime een zodanige compensatie te vinden: het voordeel van de overheveling van het verlies van de kleindochter naar de moeder wordt tussen de groepsvennootschappen ‘geneutraliseerd’ door middel van correcties, zoals het bij de dochter schrappen van een mogelijke afwaardering van een vordering op de kleindochter. Binnen het Nederlandse fiscale-eenheidsregime vallen dergelijke, ‘expliciet compenserende maatregelen’ niet aan te wijzen, zoals het HvJ EU vervolgens in rov. 40 – op zichzelf terecht – vaststelt.
Papillonzelve in het geheel niet wordt gesproken over de mogelijkheid dat de tussenliggende buitenlandse dochter ‘hetzelfde’ verlies van de kleindochter in aftrek zou kunnen brengen, ofschoon die casus
in zoverrewèl vergelijkbaar was met de onderhavige en de vermelding daarvan – dan toch – voor de hand had gelegen.
Deutsche Shell, C‑293/06, en van 29 november 2011,
National Grid Indus, C‑371/10) door het HvJ EU steeds is bevestigd dat een lidstaat niet zijn belastingstelsel hoeft af te stemmen op dat van een andere lidstaat teneinde in alle situaties een verschil in behandeling van grensoverschrijdende vestigingen te vermijden, is het Hof van oordeel dat het HvJ EU niet aldus is te verstaan dat een lidstaat met succes een beroep zou kunnen doen op het belastingstelsel van een andere lidstaat om een geconstateerde belemmering te rechtvaardigen.
Papillon-achtige’fiscale eenheid kan rechtvaardigen.
Papillon-achtige’casus, naar Nederlands recht, de (Nederlandse) moedervennootschap
nooiteen verlies uit haar deelneming in de buitenlandse tussenhoudster kan verrekenen (rov. 39) en dat er daarom, anders dan bij het Franse fiscale-integratieregime dat in de zaak
Papillonaan de orde was, geen noodzaak zou bestaan om in (de samenloop met) het fiscale-eenheidsregime door middel van bijzondere bepalingen de unilaterale dubbele verrekening van verliezen te voorkomen (rov. 38).
Papillonaan de orde, is een eventueel liquidatieverlies van de moedervennootschap ter zake van haar deelneming in de tussenhoudstervennootschap – mits aan de daartoe overigens gestelde voorwaarden is voldaan – aftrekbaar.
Rewe Zentralfinanz) zowel in het arrest
Papillonals in rov. 35 van het arrest van 12 juni 2014 tot uitgangspunt heeft genomen, zal het Hof in casu eveneens aannemen dat het bij een eventueel liquidatieverlies van een Nederlandse moedervennootschap op haar deelneming in een buitenlandse tussenhoudstervennootschap (uit hoofde van dier participatie in, of vordering op, de Nederlandse kleindochtervennootschap) voor doeleinden van de onderhavige kwestie om hetzelfde verlies gaat als het verlies dat door de Nederlandse kleindochtervennootschap is geleden.
Papillonhet geval was, het fiscale-eenheidsregime coherent is voor zover geen liquidatieverliezen ter zake van gevoegde (klein)dochtervennootschappen kunnen ontstaan (zie 4.10.3 sub (i)).
Papillon-achtige’ fiscale eenheid hetzelfde heeft te gelden ter zake van door de Nederlandse moedervennootschap aan de buitenlandse tussenhoudstervennootschap verstrekte leningen. Het Hof zal dit standpunt veronderstellenderwijs volgen, nu niet valt uit te sluiten dat (bijvoorbeeld waar het gaat om leningen waarvan de opbrengst door de buitenlandse tussen-houdstervennootschap wordt doorgeleend aan de binnenlandse kleindochtervennootschap (dan wel aan een andere met de moedervennootschap gevoegde vennootschap)) de coherentie van het fiscale-eenheidsregime zou kunnen worden aangetast. Binnen de fiscale eenheid zijn onderlinge vordering-/schuldverhoudingen immers fiscaal onzichtbaar (worden voor de winstbepaling geëlimineerd) waardoor wordt uitgesloten dat een verlies van een gevoegde (klein)dochtervennootschap tweemaal in aftrek kan worden gebracht, eenmaal bij de moedervennootschap als gevolg van de fiscale consolidatie en andermaal bij de gevoegde vennootschap/crediteur van de desbetreffende (klein)dochtervennootschap (aannemende dat het ook hier, zie 4.16.2, om hetzelfde verlies gaat als het verlies dat door de desbetreffende (klein)dochtervennootschap is geleden). In zoverre maakt de fiscale eenheid een inbreuk op de normale regels van de fiscale winstbepaling, waarbij het in beginsel is toegestaan verliezen op vorderingen ten laste van de winst te brengen. Mitsdien moet het fiscale-eenheidsregime ook in dit opzicht coherent worden verondersteld.
Papillonen de overige jurisprudentie van het HvJ EU voldoende aanwijzingen verschaffen om de onderhavige, bij zijn tussenuitspraak aan het HvJ EU voorgelegde rechtsvraag te beantwoorden (zie Hoge Raad 8 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2521, BNB 1998/174).
in abstractote constateren dat het fiscale-eenheidsregime bij grensoverschrijding in bepaalde specifieke opzichten coherent is (namelijk dat geen aftrekbare liquidatie- en financieringsverliezen ter zake van gevoegde (klein)dochtervennootschappen kunnen ontstaan), ook als die coherentie in het geval van belanghebbenden, waarin geen sprake is van een in de fiscale eenheid op te nemen, buiten Nederland gevestigde tussenhoudstervennootschap,
de factoniet kan worden aangetast, verwerpt het Hof die stelling, nu in het arrest van 12 juni 2014 noch in de overige jurisprudentie van het HvJ EU enig aanknopingspunt voor de juistheid daarvan is te vinden.
Metallgesellschaft e.a.
Metallgesellschaft e.a., is in casu geen sprake van het afwijzen van het verzoek op de grond dat het te laat is gedaan. Voorts valt naar het oordeel van het Hof niet in te zien waarom belanghebbenden niet eerder een verzoek als het onderhavige zouden hebben kunnen doen ook al was bekend dat het zou worden afgewezen. Tegen de afwijzende beschikking staat bezwaar en beroep open (zie 4.3.4 van de tussenuitspraak). Dit zou bij een bezwaarprocedure tegen een (latere) aanslag vennootschapsbelasting immers niet anders zijn geweest: dat bezwaar zou, naar moet worden aangenomen, hoe dan ook eveneens worden afgewezen en daartegen zou beroep openstaan. Bovendien kan artikel 15 lid 5 Wet Vpb op dit punt niet mis worden verstaan; van een onduidelijkheid in de te dezen te volgen procedure is geen sprake. Voor zover de handelwijze van belanghebbenden op dit punt mede zou zijn te wijten aan onbekendheid met het Nederlandse belasting(proces)recht dienen de gevolgen daarvan voor haar rekening te blijven.
Repertoire Culinaire, faalt. In casu is immers geenszins sprake van voorwaarden die niet noodzakelijk zijn voor een juiste toepassing en uitvoering van het fiscale-eenheidsregime. Het belang van de ingangstermijn van de fiscale eenheid en de noodzaak deze (ook tevoren) eenduidig te kunnen vaststellen, spreken voor zich.
Kamerstukken II1999/2000, 26 854, nr. A, blz. 6 en 7) blijkt dat de driemaandstermijn is opgenomen op advies van de Raad van State en dient als tegemoetkoming voor belastingplichtigen zodat zij de tijd krijgen over de vorming van een fiscale eenheid na te denken nadat aan alle voorwaarden om daartoe te komen, is voldaan. Tijdens de parlementaire behandeling van de wet tot herziening van het regime van de fiscale eenheid (wet van 11 december 2002, zie 4.9.4 van de tussenuitspraak) is daaraan door de wetgever uitdrukkelijk toegevoegd dat niet voor een langere termijn is gekozen omdat de keuze voor een fiscale eenheid een keuze voor de toekomst behoort te zijn en belastingplichtigen niet achteraf, op grond van hun inmiddels gerealiseerde resultaten, zouden moeten kunnen besluiten of het wel of niet gunstig is een fiscale eenheid aan te gaan (
Kamerstukken II2000/01, 26 854, nr. 6, blz. 10 en 11).
Test Claimants in the FII Group Litigation).
5.Kosten
Metallgesellschaft e.a.en HvJ EU 6 december 2001, C-472/99,
Clean Car Autoservice).