ECLI:NL:GHAMS:2023:1654

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
23-000592-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereiding van moord met gebruik van peilbaken en telefoon

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarbij de verdachte was vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van de voorbereiding van moord op [naam 2]. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een ander een peilbaken en een telefoon met een applicatie voor het volgen van het baken voorhanden heeft gehad, met de bedoeling om [naam 2] te lokaliseren en te vermoorden. De zaak is onderzocht tijdens de zittingen op 22 juni en 6 juli 2023, waarbij het openbaar ministerie hoger beroep had ingesteld tegen de vrijspraak van de rechtbank. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat het hoger beroep niet gericht was tegen de vrijspraak van een tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde feit. Het hof heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader handelingen hebben verricht die wezenlijk gericht waren op de voorbereiding van een moord. De verdachte heeft een peilbaken onder de auto van het beoogde slachtoffer geplaatst, wat duidt op serieuze voorbereidingshandelingen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, met aftrek van voorarrest, en heeft de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen. De uitspraak benadrukt de ernst van de voorbereidingshandelingen voor moord en de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000592-22
datum uitspraak: 13 juli 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 februari 2022 in de strafzaak onder parketnummers 13-061546-21 en 99-001040-31 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 juni 2023 en 6 juli 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem is tenlastegelegd. Blijkens de akte instellen rechtsmiddel van 10 maart 2022 heeft de officier van justitie onbeperkt hoger beroep ingesteld. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal het standpunt ingenomen dat het hoger beroep zich niet richt tegen de door de rechtbank gegeven beslissing tot vrijspraak van het als tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde (in het vonnis en hierna aangeduid als feit 2). Gelet op het voorgaande zal het hof de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven beslissing ten aanzien van feit 2.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 6 februari 2021 tot en met 4 maart 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord als bedoeld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht op een persoon, te weten [naam 2] , opzettelijk
- een gehuurde bestelauto en/of bus (merk Fiat, kenteken [kenteken 1] ) en/of
- een peilbaken en/of plaatsbepalingsapparatuur en/of
- één of meer telefoon(s) en/of
- één of meer simkaart(en) en/of
- een telefoon met filmbeelden van (auto’s in) de parkeergarage [adres 2] en/of met applicatie [applicatie] (voor het instellen en volgen van een GPS-tracker) en/of
- een afbeelding van een scherm en/of een screenshot van een informatiedrager (met instructies met betrekking tot het instellen van een GPS-tracker) en/of
- een spycam,
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Beoordeling van het bewijs

De verdachte wordt beschuldigd van voorbereidingshandelingen voor een moord. De tenlastelegging is gebaseerd op artikel 46 samen met artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Juridisch beoordelingskader
Artikel 46, lid 1, Sr houdt in:
“Voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld is strafbaar, wanneer de dader opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen bestemd tot het begaan van dat misdrijf verwerft, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert of voorhanden heeft.”
Artikel 289 Sr houdt in:
“Hij die opzettelijk en met voorbedachten rade een ander van het leven berooft, wordt, als schuldig aan moord, gestraft met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
Bij de beoordeling of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan wat hem ten laste is gelegd, is in het bijzonder van belang: (a) wat moet worden verstaan onder ‘voorwerpen bestemd tot het begaan van dat misdrijf’ en (b) welke eisen moeten worden gesteld aan het opzet van de verdachte.
Het Openbaar Ministerie heeft het hof verzocht over deze vragen in algemene zin meer duidelijkheid te bieden dan in de rechtspraak tot dusverre is gebeurd.
Rechtspraak van de Hoge Raad
De rechtspraak van de Hoge Raad biedt houvast bij de beantwoording van deze vragen. Dat daarin niet voor alle gevallen panklare antwoorden worden aangereikt komt door het bijzondere karakter van de strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen. Bij de uitleg van de bestanddelen (zoals ‘een voorwerp bestemd tot het begaan van dat misdrijf’) van artikel 46 Sr gaat het om de afbakening van strafrechtelijke aansprakelijkheid in de vroegste fase van handelen. In lijn met de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 46 Sr moet worden voorkomen dat de strafbaarheid zich uitstrekt over gevallen waarin enkel sprake is van een misdadige intentie. Voor strafbaarheid moet sprake zijn van daadwerkelijke voorbereiding van een ernstig misdrijf. Dat leidt tot terughoudendheid in gevallen waarin nog veel onduidelijk is bijvoorbeeld over welk misdrijf wordt voorbereid en hoe, door wie, en met behulp van welke voorwerpen dit zou moeten worden uitgevoerd. Voor die terughoudendheid is minder aanleiding naarmate de voorbereiding concreter wordt en het beoogde misdrijf en de wijze van uitvoering duidelijker. Bij deze, sterk op de te beslissen zaak toegesneden, waardering spelen een belangrijke rol: de aard van de in de tenlastelegging opgenomen (combinatie van) voorwerpen en wat is komen vast te staan over de intentie van de verdachte. Van betekenis kan daarbij zijn wat de verdachte met de voorwerpen heeft gedaan en welke conclusie de uiterlijke verschijningsvorm van een en ander rechtvaardigt.
Logischerwijs betekent dit dat alledaagse voorwerpen in een situatie waarin weinig vast staat over de intentie die de verdachte daarmee heeft, niet snel kunnen worden aangemerkt als ‘voorwerpen bestemd tot het begaan van een misdrijf’. Dat kan anders zijn – en daarmee kan strafrechtelijke aansprakelijkheid eerder in beeld komen – als de verdachte handelingen verricht die naar hun uiterlijke verschijningsvorm strekken tot voorbereiding van een bepaald misdrijf en hij daarbij gebruik maakt van voorwerpen die doorgaans met name worden gebruikt voor het plegen van die bepaalde misdrijven.
Begrenzing van de strafrechtelijke aansprakelijkheid in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever vereist dus een op de concrete zaak toegesneden precieze aandacht voor de intentie van de verdachte en de betekenis van voorwerpen en hun (beoogde) gebruik in relatie tot het voorbereide misdrijf. Daardoor heeft de rechtspraak een casuïstisch karakter en leent niet elke zaak zich er even goed voor om daaraan algemene conclusies te verbinden. Toch is aan eerdere beslissingen van de Hoge Raad een aantal uitgangspunten te ontlenen die bij de beoordeling van deze zaak behulpzaam zijn.
(a) Bestemd tot het begaan van het misdrijf
In zijn arrest van 7 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1198 heeft de Hoge Raad over artikel 46 Sr geoordeeld dat in deze bepaling met “dat misdrijf” in de zinsnede “bestemd tot het begaan van dat misdrijf” wordt gedoeld op het misdrijf dat is voorbereid, en dus niet op de voorbereiding zelf. Dat betekent dat het object waarop een in artikel 46 Sr genoemde gedraging betrekking heeft, moet zijn bestemd tot het begaan van het misdrijf dat is voorbereid; het moet voor de uitvoering van dat misdrijf van betekenis zijn. In die zaak vielen foto’s en geschriften met informatie over de beoogde slachtoffers van, kort gezegd, gijzeling en afpersing buiten de reikwijdte van artikel 46 Sr. Deze voorwerpen werden bij de voorbereiding gebruikt, maar niet duidelijk was dat zij bestemd waren tot het begaan van het beoogde misdrijf. In deze lijn passen ook de arresten HR 21 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1956 waarin een telefoon die werd gebruikt om iemand voor te stellen een winkel te beroven níet als voorwerp bestemd tot het begaan van die overval werd gezien, terwijl in HR 8 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1380 telefoons die speciaal voor gebruik tijdens een overval waren aangeschaft en die van groot belang waren voor de timing van de overval wél als zulke voorwerpen golden. Beoordeeld moet worden, zo overwoog de Hoge Raad in zijn beslissing van 20 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ0213 of de voorwerpen genoemd in de tenlastelegging, afzonderlijk of gezamenlijk naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen dienstig kunnen zijn voor het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik van de voorwerpen voor ogen had.
Uitgangspunt is dus – zo begrijpt het hof deze rechtspraak – dat het moet gaan om voorwerpen die van betekenis zijn voor de uitvoering van het misdrijf dat wordt voorbereid: in dit geval moord. Dat uitgangspunt doet in de meeste gevallen recht aan de noodzaak tot begrenzing van de vroegste fase van strafrechtelijke aansprakelijkheid. Tegelijk neemt dit niet weg dat er gevallen zijn waarin sprake is van een zo serieuze – tegen een begin van uitvoering aan liggende – voorbereiding die blijk geeft van een zodanig gewortelde intentie van de verdachte, gericht op het uit te voeren delict, dat ook voorwerpen waarvan niet vaststaat dat en/of hoe zij bij het beoogde delict een rol zullen spelen toch gekwalificeerd kunnen worden als voorwerpen bestemd tot het begaan van het misdrijf, zoals bedoeld in artikel 46 Sr (vgl. HR 18 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AJ0517 en ECLI:NL:HR:2003:AJ0535).
(b) Het opzet van de verdachte
In een beslissing van 7 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9030 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat onder opzettelijk handelen in de zin van artikel 46 Sr ook is begrepen het voorwaardelijk opzet: oftewel het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans op de voltooiing van het in de tenlastelegging genoemde delict, in dit geval moord. Meer specifiek over het opzet op voorbereiding van moord zijn ook de volgende beslissingen van de Hoge Raad van belang. Volgens HR 21 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1258 is niet nodig dat uit de bewijsvoering blijkt wie het beoogde slachtoffer is. Als maar met voldoende bepaaldheid blijkt op welk misdrijf de in artikel 46 Sr omschreven voorbereidingshandelingen en voorbereidingsmiddelen waren gericht en dat het opzet van de verdachte op het begaan daarvan was gericht. HR 13 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2853 houdt in dat, zoals nodig is voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad bij tenlastelegging van een (poging tot) moord, ook bij bewezenverklaring van de voorbereiding van moord uit de bewijsvoering moet blijken dat sprake is van een voorgenomen daad en gelegenheid tot nadenken over en zich rekenschap geven van de betekenis en de gevolgen van die daad. Dat kan volgens de Hoge Raad volgen uit de planmatige aard van de voorbereiding.
Vaststaande feiten
Het hof gaat op grond van de dossierstukken uit van de volgende feiten.
Op 20 oktober 2020 is in Amsterdam [slachtoffer] doodgeschoten. [slachtoffer] had kort voor zijn dood een auto geleend van [naam 1] . Onder deze auto was een peilbaken geplaatst. [naam 1] ging er vanuit dat hij het eigenlijke doelwit was. In het onderzoek naar de dood van [slachtoffer] is TCI-informatie ontvangen die inhoudt dat [naam 2] de schutter is.
Tussen 29 november 2020 en 29 januari 2021 zijn [bedrijf 1] gesprekken geregistreerd tussen de gebruikers [gebruikersnaam 1] en [gebruikersnaam 2] . Uit de gesprekken blijkt dat [gebruikersnaam 1] de gebruiker [gebruikersnaam 2] opdracht geeft om [naam 2] te liquideren, hij moet doorzeefd worden met kogels met behulp van een AK en een Glock, oftewel een automatisch vuurwapen en een handvuurwapen. Uit de gesprekken komt als werkwijze naar voren dat [naam 2] eerst gevonden moet worden. [gebruikersnaam 1] stuurt ten behoeve daarvan foto’s van [naam 2] en het kenteken [kenteken 2] van een VW Polo. Door [gebruikersnaam 2] moet een peilbaken worden geplakt onder de auto die [naam 2] gebruikt. Zodra [naam 2] op deze wijze is gelokaliseerd en de schutters ter plaatse zijn, moet [gebruikersnaam 2] het peilbaken verwijderen. [gebruikersnaam 2] moet het melden als hij de auto ziet, dan meldt [gebruikersnaam 1] als de schutters er zijn. De Caddy met ‘schone platen’ van de schutters moet na gebruik in brand worden gestoken. Op 25 januari 2021 geeft [gebruikersnaam 1] aan dat de schutters er zijn en dat [gebruikersnaam 2] het peilbaken weg kan halen. Hij krijgt duidelijke instructies wat er met het baken moet gebeuren: hij mag er niet mee naar een plek gaan, de SIM-kaart moet eruit worden gehaald en het baken moet kapot gemaakt en worden weggegooid. Na het werk moeten de betrokkenen van [gebruikersnaam 1] hun mond houden, ook tegenover de politie als het misgaat, anders zijn hun naasten buiten de gevangenis niet veilig.
Op 28 januari 2021 zijn [naam 6] en [naam 3] na een achtervolging door de politie aangehouden, nadat zij met een handvuurwapen en een automatisch wapen klaar hebben gestaan voor de sportschool waar [naam 2] werkte. Ze reden in een gestolen VW Caddy met valse kentekenplaten en in de laadruimte stond een jerrycan met brandbare vloeistof. Dat alles sloot aan bij de door [gebruikersnaam 1] gegeven instructies, die dezelfde dag aan [gebruikersnaam 2] heeft bericht dat ‘zijn kleintjes net zijn gepakt, onderweg naar die kk gast, achtervolging’ en dat hij ‘dus andere werkers nodig heeft’.
Op 4 maart 2021 belde de broer van [naam 2] omstreeks 16:08 uur met de politie. [1] Hij meldde dat een jongen onder de VW Polo met kenteken [kenteken 2] lag en daar iets onder plakte. Deze auto werd door [naam 2] gebruikt en is van zijn neef. De persoon die onder de auto lag rende hard weg toen hij de broer van [naam 2] zag en stapte in een Fiat bus, die onmiddellijk wegreed. Na een achtervolging zijn de verdachte als bijrijder en de medeverdachte [medeverdachte] als bestuurder van de Fiat bus aangehouden. [medeverdachte] is de neef van eerdergenoemde [naam 1] .
In de cabine van de bus is op de vloermat voor de passagiersstoel een Samsung-telefoon aangetroffen. Uit de historische verkeersgegevens van de telefoon bleek dat de telefoon van 6 februari 2021 tot en met 5 maart 2021 in gebruik is geweest. Op de telefoon staan filmbestanden van parkeergarages en kentekens van voertuigen die in relatie staan tot na te noemen parkeergarage in de [adres 2] te Amsterdam. Op de telefoon is een applicatie geïnstalleerd genaamd [applicatie] . Met deze applicatie is op 4 maart 2021 om 16:04:13 uur contact geweest met het peilbaken dat door de verdachte onder de VW Polo met kenteken [kenteken 2] is geplakt. Op de telefoon is DNA-materiaal aangetroffen dat matcht met het DNA van de medeverdachte [medeverdachte] .
Op de binnenkant van het afdekkapje van het peilbaken, het usb-simkaartgedeelte, de SIM-kaart en op de buitenkant van het peilbaken zijn DNA-mengprofielen aangetroffen die een miljard keer waarschijnlijker van de verdachte en één onderscheidenlijk twee willekeurige andere personen afkomstig is, dan van twee onderscheidenlijk drie willekeurige onbekende personen.
[medeverdachte] heeft op 4 maart 2021 ‘s morgens de Fiat bus voor één dag gehuurd. De Opel Zafira van zijn vader heeft hij geparkeerd vlakbij het verhuurbedrijf. [medeverdachte] maakte gebruik van deze Opel Zafira. De verdachte is in het verleden samen met [medeverdachte] in deze auto gecontroleerd.
Nadat de verdachte is betrapt, zijn anderen verder gegaan met het traceren van [naam 2] en het proberen om een peilbaken onder de door hem gebruikte auto te plakken. [2]
Op 16 mei 2021 is door twee personen op de [adres 2] te Amsterdam met automatische wapens geschoten op een zwarte Mercedes [kenteken 3] , met daarin [naam 2] als bijrijder en zijn vriendin [naam 4] als bestuurster kort nadat zij de parkeergarage onder haar woning had verlaten. [naam 4] is als gevolg hiervan overleden. Een van de verdachten van de aanslag is op 19 mei 2021 op de zolder van [naam 5] in de [adres 3] aangehouden. Bij de doorzoeking van de naastgelegen zolder zijn (automatische) vuurwapens en explosieven aangetroffen. Het telefoonnummer van de verdachte stond in de telefoon van [naam 5] .
Centrale vragen bij de beoordeling door het hof
Door de onderschepte [bedrijf 1] berichten en door de loop van de gebeurtenissen voorafgaand aan en na de betrokkenheid van de verdachte staat vast dat de handelingen van de verdachte ertoe strekten [naam 2] te lokaliseren teneinde hem te vermoorden. In deze zaak bestaat dus geen onduidelijkheid over welk misdrijf werd voorbereid.
De vragen die voor het hof bij de beoordeling centraal staan zijn daarmee: zijn de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen voor de uitvoering van de moord van betekenis? En: was het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte op moord gericht, en had hij dus gelegenheid tot nadenken over en zich rekenschap geven van de betekenis en de gevolgen van die daad?
Het hof is van oordeel dat de vaststaande feiten en omstandigheden redengevend zijn voor het bewijs dat de verdachte en zijn mededader aansluitend op de aanhoudingen van [naam 6] en [naam 3] op 28 januari 2021 de opvolgende ‘werkers’ waren van [gebruikersnaam 1] , die op dezelfde wijze als hun voorganger(s) waren belast met het plakken en in coördinatie met de schutters weer weghalen van het peilbaken. In dit verband is van belang dat de Samsung telefoon die bij de verdachte en [medeverdachte] in de bus is aangetroffen vanaf 6 februari 2021 in gebruik is genomen, dus kort na de aanhouding van [naam 6] en [naam 3] , dat op die telefoon de applicatie was geïnstalleerd waarmee het peilbaken gevolgd kon worden en dat er met die telefoon rond het moment van het plakken van het peilbaken contact met dat baken is geweest, waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte en/of zijn mededader kort voor of na het plaatsten van het peilbaken iets met de bijbehorende applicatie hebben gedaan. Ook is van belang het gegeven dat de verdachte en zijn mededader klaarblijkelijk hebben gehandeld overeenkomstig de instructies zoals [gebruikersnaam 1] die eerder aan hun voorganger(s) heeft verstrekt, onder meer wat betreft onder welke specifieke auto het peilbaken geplakt moest worden (de VW Polo met kenteken [kenteken 2] ). Een springend punt hierbij is dat [gebruikersnaam 1] eerder opdracht gaf dat werkers handschoenen moesten dragen en om het peilbaken voorafgaand aan de liquidatie te verwijderen. De handelwijze van de verdachte past bij deze instructies. Volgens de broer van [naam 2] droeg de verdachte rubberen handschoenen bij het plakken van het peilbaken onder de Volkswagen Polo, terwijl op het peilbaken en de bijbehorende SIM-kaart DNA-materiaal is aangetroffen waarvan het hof aanneemt dat dit van de verdachte afkomstig is. Dat wijst erop dat het de bedoeling van de verdachte was om dit peilbaken te verwijderen voorafgaand aan de moord op [naam 2] . Die werkwijze sluit nauw aan bij de werkwijze van de voorganger(s) van de verdachte en zijn mededader, zoals daarvan blijkt uit de [bedrijf 1] berichten van de opdrachtgever van – naar het hof aanneemt: ook – de verdachte en zijn mededader. Dat de [bedrijf 1] berichten weliswaar niet rechtstreeks betrekking hebben op de handelingen van de verdachte en zijn medeverdachte, doet niet af aan hun betekenis om de gedragingen van de verdachte te duiden.
De verdachte heeft geen deze redengevendheid ontzenuwende verklaring afgelegd. Bij gebreke van aanwijzingen in een andere richting neemt het hof als vaststaand aan dat de verdachte met zijn mededader belast was met het zoeken van [naam 2] , het plakken van het baken, het ervoor zorgen dat de schutters geïnformeerd zouden raken zodra [naam 2] gelokaliseerd was en het in coördinatie met de schutters weghalen van het peilbaken zodra de schutters gearriveerd zouden zijn op de plek waar [naam 2] was gelokaliseerd. Dat betekent ook dat de verdachte en zijn mededader kennis droegen van de strekking van hun handelen met het peilbaken en de bijbehorende telefoon met applicatie, te weten het voorbereiden van moord. In het planmatige karakter ligt besloten dat ook eraan is voldaan dat de verdachte en zijn mededader gelegenheid hebben gehad tot nadenken over en zich rekenschap geven van de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad.
Bij het oordeel dat tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking betrekt het hof dat [medeverdachte] de neef van [naam 1] is, die meende dat hij het eigenlijke doelwit was van de aanslag op [slachtoffer] en dat een TCI-informant de als betrouwbaar aangemerkte informatie heeft aangeleverd dat gedacht werd dat [naam 2] de schutter was bij de aanslag op [slachtoffer] . Opmerking verdient dat het hof de TCI-informatie niet als bewijs beschouwt voor de rol van [naam 2] bij de moord op [slachtoffer] , maar wel ziet als bewijs voor het gegeven dat de gedachte van betrokkenheid van [naam 2] bij die moord rond ging.
Voorts betrekt het hof dat [medeverdachte] – naar het zich laat aanzien – herkenning van de Opel Zafira die hij gebruikte heeft willen voorkomen en daarom met het oog op het plakken van het peilbaken de Fiat bus voor een dag heeft gehuurd.
Aanwijzingen dat de verdachte een aan [medeverdachte] ondergeschikte rol heeft gespeeld waarin hij over minder informatie heeft beschikt dan [medeverdachte] ontbreken.
Cruciaal voor het uitvoeren van een liquidatie is de wetenschap wanneer het beoogde slachtoffer zich waar bevindt, zodat schutters hem kunnen onderscheppen. Een liquidatie is gemakkelijker uit te voeren als het slachtoffer zich niet ervan bewust is dat de schutters weten waar hij is. Een heimelijk geplaatst peilbaken met simkaart en een telefoon met applicatie om de bewegingen van het peilbaken te kunnen volgen zijn daarom in potentie belangrijke hulpmiddelen voor de uitvoering van een liquidatie. Een argeloos slachtoffer kan met behulp daarvan op een moment naar keuze door een kogelregen worden verrast. Dat het peilbaken met simkaart en de telefoon met applicatie ook in deze zaak die functie zouden hebben, leidt het hof af uit onder meer de onderschepte [bedrijf 1] berichten. Uit die berichten blijkt immers dat het peilbaken moest worden weggehaald en kapotgemaakt op het moment dat de schutters in de buurt van het beoogde slachtoffer waren en dus dat het peilbaken en de telefoon die in verbinding met dat baken stond, tot dat moment, kort voor de liquidatie, zou worden gebruikt voor het exact lokaliseren van het beoogde slachtoffer. Het peilbaken met simkaart en de telefoon met applicatie die de verdachte en zijn medeverdachte voorhanden hebben gehad waren dus voor de uitvoering van de voorbereide moord van betekenis.
Het vorenstaande betekent dat bewezen is dat de verdachte met zijn medeverdachte ter voorbereiding van moord een peilbaken, een simkaart en een telefoon met applicatie voor het instellen en volgen van het peilbaken voorhanden heeft gehad.
Het hof verwerpt het betoog van de verdediging dat de verdachte niet verder is gekomen dan de voorbereiding van de voorbereiding. Het handelen van de verdachte en zijn mededader ten tijde van het voorhanden hebben van het peilbaken en de telefoon, en de context waarbinnen dat plaatsvond, te weten die van een beoogde snel daarop aansluitende liquidatie, maakt duidelijk dat sprake is geweest van daadwerkelijke uiterst serieuze voorbereidingshandelingen van de beoogde moord op [naam 2] . De auto waarvan [naam 2] gebruik maakte is door de verdachte en zijn mededader gevonden en van een peilbaken voorzien. Dat zij daarbij op heterdaad zijn betrapt, heeft belet dat langs deze weg [naam 2] spoedig kon worden gevonden en geliquideerd, maar doet niet af aan kwalificatie van hun handelen als voorbereidingshandelingen.
De raadsman heeft gesteld dat de omstandigheden dat [medeverdachte] de Fiat bus op eigen naam huurde, zijn eigen telefoon bij zich had en dat geen gebruik is gemaakt van gezichtsbedekking contra-indicaties ervoor zijn dat er die dag wat (het hof begrijpt: een liquidatie) zou gebeuren en het baken dus daadwerkelijk zou worden gebruikt (het hof begrijpt: als hulpmiddel ten behoeve van de uitvoering van die liquidatie). Dit verweer ziet eraan voorbij dat voor een bewezenverklaring niet nodig is dat vast komt te staan dat op de dag van het plakken van het peilbaken ook de daarmee voorbereide liquidatie zou hebben moeten plaatsvinden. In de genoemde omstandigheden ziet het hof geen contra-indicaties voor voorbereiding van moord, omdat de verdachte en zijn mededader niet hebben voorzien dat zij bij het plakken van het peilbaken op heterdaad betrapt zouden worden.
Te betogen valt – zeker nu duidelijk is waar de verdachte en de medeverdachte mee bezig zijn geweest – dat ook de andere in de tenlastelegging genoemde voorwerpen en het in de tenlastelegging genoemde vervoermiddel als bestemd tot het begaan van dat misdrijf kunnen worden aangemerkt. Het hof is echter van oordeel dat de feiten en omstandigheden in deze zaak niet tot die conclusie dwingen. Die andere voorwerpen en vervoermiddelen staan in een minder nauwe relatie tot de uitvoering van het beoogde delict. Daarom kiest het hof ervoor de bewezenverklaring te beperken tot het peilbaken met simkaart en de telefoon met applicatie waarvan de betekenis voor de uitvoering van de voorbereide moord evident is.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het als eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde (in het vonnis en hierna aangeduid als feit 1) heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 6 februari 2021 tot en met 4 maart 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord als bedoeld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht op een persoon, te weten [naam 2] , opzettelijk
- een peilbaken en
- een simkaart en
- een telefoon met applicatie [applicatie] (voor het instellen en volgen van een GPS-tracker),
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de bijlage bij dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van voorbereiding van moord.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte van het tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor medeplegen van voorbereiding van moord zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest en dat de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling (hierna: VI) zal worden toegewezen. Voorts heeft de advocaat-generaal de gevangenneming van de verdachte gevorderd.
De raadsman heeft zich wat de straf betreft gerefereerd aan het oordeel van het hof voor het geval het hof tot een bewezenverklaring komt. Wel heeft de raadsman zich verzet tegen de vordering tot gevangenneming.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is betrokken geweest bij acties die erop waren gericht iemand van het leven te beroven. Hij heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen voor moord. Het gronddelict, moord, behoort tot de ernstigste feiten die in onze strafwetgeving strafbaar zijn gesteld. De verdachte heeft samen met zijn mededader een peilbaken onder een auto geplaatst, die mede door het beoogde slachtoffer [naam 2] werd gebruikt, met de bedoeling anderen in een positie te brengen waarin [naam 2] kon worden geliquideerd. Dit is een dermate ernstig feit dat alleen het opleggen van een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur aan de orde kan zijn.
Door of namens de verdachte, die niet ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen, zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd waarmee het hof in zijn voordeel rekening kan houden. Ten nadele van de verdachte neemt het hof in aanmerking dat uit het strafblad van de verdachte blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld tot gevangenisstraf, onder meer voor wapenbezit.
In het licht van de voorgaande overwegingen komt het hof tot de slotsom dat – ook indien rekening wordt gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht – de gevangenisstraf die door de advocaat-generaal is geëist passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering tot gevangenneming

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat bij arrest de gevangenneming van de verdachte wordt bevolen.
Het hof zal de vordering tot gevangenneming afwijzen, omdat het in dit stadium geen gronden voor de gevangenneming aanwezig acht.

Inbeslaggenomen Samsung telefoon

Ten aanzien van de tijdens het onderzoek in beslag genomen Samsung telefoon (goednummer [goednummer] ) heeft de advocaat-generaal nadrukkelijk verzocht om deze te onttrekken aan het verkeer, nu het om een speciaal voor het bewezenverklaarde feit verkregen telefoon gaat, met daarop een voor het peilbaken bestemde applicatie [applicatie] , die de verdachte tezamen en in vereniging met de medeverdachte [medeverdachte] voorhanden had.
De raadsman heeft aangevoerd dat de telefoon niet aan de verdachte toebehoort, maar aan de medeverdachte en heeft daaraan toegevoegd dat hij, voor zover nodig, namens de verdachte afstand doet van de telefoon.
Het hof is van oordeel dat het onder 1 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met behulp van deze in beslag genomen en nog niet teruggegeven telefoon. Deze zal aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan, gelet op de daarop aangebrachte applicatie, in strijd is met het algemeen belang.

Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling (VI)

De veroordeelde is door de rechtbank Amsterdam bij onder parketnummer 13-702047-18 gewezen vonnis van 6 december 2018 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest. Verder is aan de veroordeelde bij onder parketnummers 96-038102-18, 96-119384-18 en 96-209243-17 door de kantonrechter gewezen vonnissen in totaal 6 weken hechtenis opgelegd. Deze uitspraken zijn onherroepelijk. Bij beslissing van de rechtbank van 18 augustus 2020 is de VI uitgesteld voor de duur van 80 dagen. Op 13 november 2020 is de veroordeelde feitelijk in vrijheid gesteld, met een strafrestant van 294 dagen, onder (onder meer) de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De proeftijd bedroeg 365 dagen.
Naar aanleiding van de in de voorliggende zaak tenlastegelegde feiten heeft de officier van justitie op 10 maart 2021 een schriftelijke vordering ingediend met vi-nummer 99-001040-31, strekkende tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling. De rechtbank heeft de vordering afgewezen, omdat zij de verdachte vrijsprak.
De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof overweegt als volgt.
Vast is komen te staan dat de verdachte gedurende de proeftijd de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Voor de geloofwaardigheid en de effectiviteit van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidsstelling is van groot belang dat aan de overtreding van de gestelde voorwaarden gevolgen worden verbonden. Dat dient ook hier te gebeuren. Aan de hand van de omstandigheden van het geval zal moeten worden bepaald welke reactie op de overtreding van de voorwaarden passend is. Mede in aanmerking genomen de ernst van het nu bewezenverklaarde strafbare feit en de omstandigheid dat de verdachte niet ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen en zodoende geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd waarmee het hof in dit kader in zijn voordeel rekening kan houden, acht het hof in deze zaak de volledige herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling op zijn plaats.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 46, 47, 63 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder feit 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af de vordering tot gevangenneming.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- mobiele telefoon, merk Samsung (goednummer: [goednummer] ).
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling met nummer 99-001040-31 toe en gelast dat het gedeelte van de bij de vonnissen onder parketnummers 13-702047-18, 96-038102-18, 96-119384-18 en 96-209243-17 opgelegde vrijheidsstraffen dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel wordt ondergaan, te weten:
294 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. N.E. Kwak, en mr. R. van der Heijden, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 juli 2023.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Zo blijkt uit het schriftelijk verslag van de door broer van [naam 2] gedane melding op p. 39 e.v. van het politiedossier.
2.In het requisitoir is naar voren gebracht dat [naam 7] bij inmiddels onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 april 2022 (ECLI:NL:RBAMS:2022:2014) is veroordeeld voor het medeplegen van voorbereiding van moord.