In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 april 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 22 april 2022. De zaak betreft de proceskostenvergoeding in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 601.000, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt, maar de heffingsambtenaar handhaafde zijn beslissing. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond en veroordeelde de heffingsambtenaar tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij de hoogte van de proceskostenvergoeding ter discussie stond. Het Hof oordeelde dat de rechtbank de waarde per punt te laag had vastgesteld en dat de wegingsfactor niet lager dan gemiddeld mocht zijn. Het Hof stelde de proceskostenvergoeding vast op € 2.187,50, inclusief het griffierecht van € 136. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover het de proceskosten betreft, en de heffingsambtenaar werd veroordeeld tot betaling van de kosten aan belanghebbende.