In deze zaak heeft Dexia Nederland B.V. hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, die op 28 februari 2023 en 17 oktober 2023 zijn uitgesproken. De kern van de zaak betreft vier effectenleaseovereenkomsten die in 1997 zijn gesloten tussen Dexia en de afnemer, waarbij de echtgenoot van de afnemer geen schriftelijke toestemming heeft verleend. De echtgenoot heeft in 2006 de overeenkomst vernietigd op grond van de artikelen 1:88 en 1:89 BW. Dexia betwist dat het vernietigingsrecht op dat moment al was verjaard. De kantonrechter heeft de vorderingen van Dexia afgewezen en geoordeeld dat de overeenkomst rechtsgeldig was vernietigd. In hoger beroep heeft Dexia grieven aangevoerd tegen dit oordeel, met name met betrekking tot de verjaring van het vernietigingsrecht. Het hof heeft vastgesteld dat de verjaring voor het eerst op 13 maart 2003 is gestuit door een collectieve procedure. De vraag is of de echtgenoot vóór 13 maart 2000 bekend was met de overeenkomst, wat bepalend is voor de verjaring. Het hof heeft Dexia in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren en heeft de afnemer ook toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. Het hof houdt verdere beslissingen aan en zal getuigenverhoren plannen voor december 2025 en januari 2026.