ECLI:NL:GHARL:2025:6543

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
200.336.693
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest inzake effectenleaseovereenkomst en verjaring van vernietigingsrecht

In deze zaak heeft Dexia Nederland B.V. hoger beroep ingesteld tegen een tussenvonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, dat op 2 juni 2022 en 21 september 2023 is uitgesproken. De zaak betreft een effectenleaseovereenkomst die in oktober 1999 tot stand kwam en in oktober 2002 werd verlengd. De afnemer heeft de vernietiging van deze overeenkomsten ingeroepen op basis van de artikelen 1:88 en 1:89 BW, omdat zijn echtgenote geen toestemming had gegeven voor het aangaan van de overeenkomsten. De kantonrechter oordeelde dat de overeenkomsten tijdig zijn vernietigd en dat Dexia aan de afnemer moet vergoeden wat hij heeft betaald, verminderd met wat hij heeft ontvangen, vermeerderd met wettelijke rente. Dexia heeft in hoger beroep grieven aangevoerd en verzocht om vernietiging van het bestreden vonnis, terwijl de afnemer heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis.

Het hof heeft vastgesteld dat de verjaringstermijn voor de rechtsvordering tot vernietiging drie jaar bedraagt en dat deze termijn begint te lopen op het moment dat de echtgenoot van de afnemer bekend is met het bestaan van de overeenkomst. Het hof heeft ook overwogen dat de verjaringstermijn kan worden gestuit door een collectieve actie, en dat de echtgenote van de afnemer op 31 maart 2007 de vernietiging van de overeenkomsten heeft ingeroepen. Het hof heeft de afnemer in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren tegen het vermoeden dat zijn echtgenote vóór 13 maart 2000 bekend was met de oorspronkelijke overeenkomst. De getuigenverhoren zullen plaatsvinden in december 2025 en januari 2026, en het hof heeft verdere beslissingen aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.336.693
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 9399152
arrest van 21 oktober 2025
in de zaak van
Dexia Nederland B.V.
die is gevestigd in Amsterdam
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als eiseres
hierna: Dexia
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer
tegen
[geintimeerde]
die woont in [woonplaats1]
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde
hierna: de afnemer
advocaat: mr. J.B. Maliepaard

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Dexia heeft hoger beroep ingesteld tegen het tussenvonnis van 2 juni 2022 en het eindvonnis van 21 september 2023 (hierna gezamenlijk: het bestreden vonnis) die de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, (hierna: de kantonrechter) tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep
  • de memorie van grieven
  • de memorie van antwoord
  • de antwoordakte tevens houdende akte wijziging van eis van Dexia
  • de antwoordakte van de afnemer.

2.De kern van de zaak

2.1.
Tussen Dexia en de afnemer is in oktober 1999 een effectenleaseovereenkomst met contractnummer [nummer1] tot stand gekomen (hierna: de oorspronkelijke overeenkomst), die in oktober 2002 is verlengd (hierna: de verlengde overeenkomst). De afnemer heeft een beroep gedaan op de vernietiging van de oorspronkelijke en de verlengde overeenkomst door zijn echtgenote op grond van de artikelen 1:88 en 1:89 BW. De afnemer stelt dat hij gelet op die vernietiging nog een vordering heeft op Dexia.
Tussen partijen is in geschil of het vernietigingsrecht is verjaard.
2.2.
Dexia heeft bij de kantonrechter gevorderd een verklaring voor recht dat Dexia na betaling van een in goede justitie te bepalen bedrag met betrekking tot de oorspronkelijke en de verlengde overeenkomst aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan de afnemer is verschuldigd, alsmede een veroordeling van de afnemer in de proceskosten.
2.3.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de oorspronkelijke en de verlengde overeenkomst tijdig zijn vernietigd en dat Dexia aan de afnemer dient te vergoeden al hetgeen hij ter zake van de oorspronkelijke en de verlengde overeenkomst aan Dexia heeft betaald, verminderd met al hetgeen hij ter zake van de oorspronkelijke en de verlengde overeenkomst van Dexia heeft ontvangen, en vermeerderd met wettelijke rente. De kantonrechter heeft voor recht verklaard dat Dexia met betrekking tot de oorspronkelijke en de verlengde overeenkomst niets meer aan de afnemer verschuldigd is, nadat zij is overgegaan tot uitbetaling van hetgeen zoals in het vonnis is weergegeven. Voor het overige heeft de kantonrechter de vorderingen van Dexia afgewezen. Verder heeft de kantonrechter Dexia veroordeeld in de proceskosten.
2.4.
Het hof verwijst naar het bestreden vonnis voor de feiten die de kantonrechter heeft vastgesteld. Deze feiten zijn niet bestreden, zodat ze ook in hoger beroep het uitgangspunt vormen.
2.5.
Het hof verwijst naar het bestreden vonnis voor de weergave van de vorderingen van Dexia en de grondslagen daarvan. Deze weergave is in hoger beroep niet bestreden.
2.6.
In hoger beroep heeft Dexia grieven aangevoerd en, na wijziging van eis, geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis, te verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de oorspronkelijke en de verlengde overeenkomst, na betaling van een bedrag van € 2.993,60, te vermeerderen met wettelijke rente, althans een door het hof in goede justitie vast te stellen bedrag, aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan de afnemer verschuldigd is, met veroordeling van de afnemer in de proceskosten.
2.7.
De afnemer heeft geconcludeerd tot verwerping van de aangevoerde grieven en tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, althans afwijzing van Dexia’s vorderingen, met veroordeling van Dexia in de proceskosten.

3.Het oordeel van het hof

Toetsingskader vernietiging op grond van artikel 1:88 lid 1 sub d en 1:89 BW
3.1.
Effectenleaseovereenkomsten worden aangemerkt als huurkoop. Dat maakt dat voor het aangaan van effectenleaseovereenkomsten de schriftelijke toestemming van de echtgenoot van de afnemer was vereist (zie artikel 1:88 lid 1 sub d BW). De echtgenoot van de afnemer heeft de mogelijkheid de effectenleaseovereenkomsten te vernietigen als hij/zij aan de afnemer geen toestemming voor het sluiten van de effectenleaseovereenkomsten had verleend (zie artikel 1:89 lid 1 BW). De verjaringstermijn voor de rechtsvordering tot vernietiging is drie jaar (artikel 3:52 lid 1 sub d BW). Na de verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging kan niet meer op dezelfde vernietigingsgrond buitengerechtelijk worden vernietigd (artikel 3:52 lid 2 BW).
3.2.
De verjaringstermijn van de rechtsvordering tot vernietiging vangt aan op het moment dat de betrokken echtgenoot daadwerkelijk, subjectief, bekend is geworden met het bestaan van de overeenkomst. Beslissend zijn de feiten en omstandigheden die bij de echtgenoot bekend zijn, en niet de bekendheid van de echtgenoot met de juridische beoordeling daarvan. Het gaat erom wanneer de echtgenoot wist van de overeenkomst en niet om de vraag op welk moment de echtgenoot wist of begreep dat hij bevoegd was de effectenleaseovereenkomst te vernietigen. [2] Daarnaast geldt dat op degene die zich op verjaring beroept, in dit geval Dexia, de stelplicht rust en, bij voldoende betwisting, de bewijslast van de feiten en omstandigheden waaruit die bekendheid van de echtgenoot met de overeenkomst kan worden afgeleid. Wanneer de feiten en omstandigheden omtrent die daadwerkelijke bekendheid zich geheel in de sfeer van de wederpartij, zoals in dit geval de afnemer en zijn echtgenote, hebben afgespeeld, brengen de eisen van de goede procesorde mee dat aan de feitelijke onderbouwing van die stellingen van Dexia niet te zware eisen mogen worden gesteld. [3] Uit de rechtspraak volgt bovendien dat aan het verrichten van betalingen in het kader van de effectenleaseovereenkomst vanaf een en/of-rekening, een bewijsvermoeden kan worden ontleend met betrekking tot de aanvang van de verjaringstermijn, in die zin dat wordt vermoed dat de echtgenoot van de wederpartij van Dexia, behoudens tegenbewijs, bekend is geraakt met de overeenkomst op de ontvangstdatum van het oudste bankafschrift waarop de desbetreffende betalingen staan vermeld. [4]
3.3.
Het hof neemt voorts in aanmerking dat uit het arrest van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 volgt dat als gevolg van de op 13 maart 2003 ingestelde collectieve actie van onder meer de Stichting Eegalease, de bevoegdheid van de echtgenoten tot het uitbrengen van een buitengerechtelijke verklaring tot vernietiging is gestuit. [5] Aangezien voor de onderhavige rechtsvordering tot vernietiging een verjaringstermijn van drie jaar geldt, betekent dit dat de verjaring van de bevoegdheid tot vernietiging van de effectenleaseovereenkomsten is gestuit bij alle overeenkomsten die zijn gesloten vanaf 13 maart 2000. Hetzelfde geldt in situaties waarin de overeenkomst weliswaar eerder is gesloten, maar de echtgenoot pas ná 13 maart 2000 bekend raakte met de overeenkomst. De verjaringstermijn vangt immers pas aan op het moment dat de echtgenoot bekend wordt met de overeenkomst.
3.4.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 19 mei 2017 blijkt verder dat de eenmaal aangevangen stuiting doorloopt tot zes maanden na het einde van de collectieve procedure. [6] Die procedure is op 25 januari 2007, met de beslissing op het verzoek tot verbindendverklaring van de WCAM-overeenkomst, geëindigd op een andere wijze dan door toewijzing van de vordering (als bedoeld in artikel 3:316 lid 2 BW). Daarom diende, tot behoud van de stuitende werking van die procedure, uiterlijk op 25 juli 2007 de vordering of buitengerechtelijke verklaring tot vernietiging van de effectenleaseovereenkomsten te worden ingesteld, respectievelijk uitgebracht.
Toepassing in onderhavige zaak
3.5.
In dit geval heeft de echtgenote van de afnemer bij brief van 31 maart 2007 aan Dexia bericht dat zij de door haar echtgenoot gesloten oorspronkelijke en verlengde overeenkomst vernietigt op grond van artikel 1:88 lid 1 sub d jo 1:89 BW, omdat zij daarvoor geen toestemming heeft gegeven. Tussen partijen staat vast dat dat de echtgenote van de afnemer de vereiste schriftelijke toestemming voor het aangaan van de oorspronkelijke en de verlengde overeenkomst niet heeft gegeven, zodat de oorspronkelijke en de verlengde overeenkomst op grond hiervan vernietigbaar waren.
3.6.
De oorspronkelijke en de verlengde overeenkomst zijn aan te merken als zelfstandige overeenkomsten. [7] Dat betekent dat voor de oorspronkelijke en de verlengde overeenkomst afzonderlijk de toestemming van de echtgenote van de afnemer was vereist. Er dient dus zowel ten aanzien van de oorspronkelijke als de verlengde overeenkomst beoordeeld te worden of de vernietiging binnen de verjaringstermijn heeft plaatsgevonden.
3.7.
Wat betreft de verlengde overeenkomst heeft Dexia erkend dat de overeenkomst door de echtgenote van de afnemer is vernietigd. Dat betekent volgens Dexia dat zij ten aanzien van de verlengde overeenkomst nog € 2.993,60, te vermeerderen met wettelijke rente aan de afnemer is verschuldigd. De afnemer heeft dat bedrag niet weersproken, zodat dat bedrag tussen partijen vaststaat.
3.8.
Verder is de verjaring van de bevoegdheid tot vernietiging van de oorspronkelijke overeenkomst niet zonder meer gestuit door de collectieve actie. De oorspronkelijke overeenkomst is namelijk afgesloten vóór 13 maart 2000. Dexia heeft bij de kantonrechter in de conclusie van repliek, tevens houdende akte (voorwaardelijke) wijziging van eis gesteld dat de betalingen ten aanzien van de oorspronkelijke overeenkomst plaats hebben gevonden van een en/of-rekening die op naam was gesteld van de afnemer en zijn echtgenote, zodat de echtgenote al vóór 13 maart 2000 bekend was met het bestaan van de oorspronkelijke overeenkomst. Daarbij heeft Dexia erop gewezen dat de echtgenote van de afnemer in oktober 1999 op eigen naam met Dexia een effectenleaseovereenkomst met contractnummer [nummer2] heeft afgesloten, waarop hetzelfde bankrekeningnummer is ingevuld als op de oorspronkelijke overeenkomst. In de conclusie van dupliek heeft de afnemer erkend dat de betalingen aan Dexia werden verricht vanaf een gezamenlijke rekening. Vervolgens zijn in de procedure bij de kantonrechter schriftelijke verklaringen overgelegd van de afnemer en zijn echtgenote. Daarin heeft de afnemer verklaard dat hij een eigen rekening had bij de ABN AMRO Bank waarvan de inleg voor de oorspronkelijke overeenkomst werd betaald. Daarnaast heeft de echtgenote van de afnemer verklaard dat de afnemer een eigen rekening had en dat zij geld vroeg aan de afnemer als zij dat nodig had voor de boodschappen. De afnemer heeft zijn verklaring dat hij een “eigen rekening” had verder niet heeft toegelicht of onderbouwd met bijvoorbeeld bankafschriften. Dat had wel voor de hand gelegen en mocht ook van de afnemer worden verlangd nu hij in de conclusie van dupliek kennelijk een ander standpunt heeft ingenomen. Daarom gaat het hof er (voorshands) vanuit dat de betalingen ten aanzien van de oorspronkelijke overeenkomst vanaf de aanvang daarvan zijn gedaan vanaf een en/of-rekening. Daarom wordt ook vermoed, behoudens tegenbewijs, dat de echtgenote van de afnemer al vóór 13 maart 2000 bekend was van het bestaan van de oorspronkelijke overeenkomst.
3.9. De afnemer heeft betwist dat zijn echtgenote van meet af aan bekend was met het bestaan van de oorspronkelijke overeenkomst. In de conclusie van dupliek uit de procedure bij de kantonrechter heeft de afnemer aangevoerd dat hij zijn echtgenote voor het eerst heeft ingelicht over het bestaan van de oorspronkelijke overeenkomst naar aanleiding van negatieve berichten in de media in maart 2002. In dit kader heeft de afnemer in de bij de kantonrechter overgelegde schriftelijke verklaring onder meer het volgende verklaard. De echtgenote van de afnemer deed het huishouden. Zij had geen bankpas van de rekening bij de ABN AMRO Bank die werd gebruikt voor de uitgaven binnen het huishouden. De afnemer gaf zijn echtgenote contact geld voor de boodschappen. Dat contante geld was afkomstig uit de winkel die de afnemer exploiteerde. Verder deed de afnemer de financiële administratie. Ook bekeek hij de belastingaangifte die door een boekhouder werd verzorgd. De afnemer en zijn echtgenote spraken over uitgaven die het huishouden aangingen, maar de financiën kwamen niet uitgebreid aan de orde. Verder heeft de echtgenote van de afnemer in de bij de kantonrechter overgelegde schriftelijke verklaring onder meer het volgende verklaard. De echtgenote wist niet dat de afnemer de oorspronkelijke overeenkomst had afgesloten. Tijdens een televisie-uitzending van Radar of Kassa heeft de afnemer de echtgenote voor het eerst verteld over de oorspronkelijke overeenkomst. De echtgenote deed de boodschappen en de afnemer deed alle overige betalingen. Zij had geen verstand van financiële administratie en opende de bankafschriften niet. Betalingen aan Dexia heeft de echtgenote nooit gezien. Alle post werd binnen het huishouden bij binnenkomst op de trap gelegd en daarna door de afnemer aan zijn bureau geopend.
3.10.
De afnemer heeft in dit verband bovendien bewijs aangeboden door onder meer het horen van getuigen, waaronder zichzelf en zijn echtgenote. Het hof zal de afnemer, conform zijn bewijsaanbod, in de gelegenheid stellen dit tegenbewijs te leveren. Indien Dexia – op wie de bewijslast rust – dat wenst, kan zij in een contra-enquête aanvullend bewijs aandragen. De getuigenverhoren zullen zoveel mogelijk plaatsvinden in de maanden december 2025 en januari 2026. Verder zal een eventuele contra-enquête indien mogelijk, in overleg met partijen, op voorhand gepland worden aansluitend aan het getuigenverhoor.
3.11.
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
laat de afnemer toe tot het leveren van tegenbewijs tegen het vermoeden dat zijn echtgenote vóór 13 maart 2000 met het bestaan van de oorspronkelijke overeenkomst bekend raakte;
4.2.
als getuigen worden gehoord, zal raadsheer-commissaris mr. M. Schoemaker de getuigen verhoren in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 in Arnhem; partijen moeten daar zelf bij aanwezig zijn;
4.3.
de afnemer moet op
dinsdag 4 november 2025laten weten hoeveel getuigen hij wil laten horen met opgave van de verhinderdagen van die getuigen, van partijen en van hun advocaten
over de maanden december 2025 en januari 2026;daarna stelt het hof de dag en het tijdstip van het verhoor vast; dat gebeurt ook als de opgave onvolledig is;
4.4.
de afnemer moet de namen en woonplaatsen van de getuigen ten minste een week voor het getuigenverhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof opgeven;
4.5.
een partij die tijdens het getuigenverhoor nieuwe stukken wil indienen, moet het hof en de wederpartij daarvan uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een kopie sturen;
4.6.
het hof houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.C.P. Giesen, M. Schoemaker en A.A.J. Smelt, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2025.

Voetnoten

1.Voor zover Dexia en/of de afnemer in hoger beroep bij de memorie als productie een memorandum of een reactie daarop hebben overgelegd (al dan niet door deponering bij de griffie), stelt het hof vast dat deze producties geen bewijsstuk of productie zijn in de zin van artikel 1.2 aanhef en onder c van het Landelijk Procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (LPR), maar uitgebreide processtukken, met een uitvoerige toelichting op de standpunten, al dan niet onder verwijzing naar verdere bijlagen die bij deze producties zijn gevoegd. Voor het indienen van dergelijke processtukken, naast de memorie die de argumenten van Dexia en/of de afnemer bevat, bestaat geen ruimte. Bovendien is de maximumomvang van een memorie volgens het LPR 25 pagina’s. Overschrijding van die omvang – zoals door dit memorandum en de reactie daarop het geval is – vereist voorafgaande toestemming van het hof, die niet is gevraagd en dus ook niet is verleend. Een procespartij dient zijn bezwaren tegen de uitspraak in beginsel in zijn memorie gepreciseerd en gemotiveerd uiteen te zetten, niet door verwijzing naar een ander stuk. Op zo’n memorandum en de reactie daarop wordt daarom geen acht geslagen. Een en ander geldt niet of niet zonder meer voor de bij een memorandum overgelegde producties. Zie ook Hof Arnhem-Leeuwarden 26 november 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:7324, rov. 2.2 en Hof Arnhem-Leeuwarden 17 december 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:7752, rov. 1.2. Een eventueel bij de kantonrechter overgelegd en toegelaten memorandum en een reactie daarop behoren tot het procesdossier en zijn in de beoordeling betrokken.
2.Zie HR 18 juli 2025, ECLI:NL:HR:2025:1168.
3.Zie HR 28 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6106.
4.Vgl. onder meer HR 17 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU6506.
5.Zie HR 9 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3018.
6.Zie HR 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:936.
7.Zie HR 9 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:41.