In deze zaak heeft Dexia Nederland B.V. hoger beroep ingesteld tegen een tussenvonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft effectenleaseovereenkomsten die zijn afgesloten tussen Dexia en een afnemer. De afnemer heeft een beroep gedaan op vernietiging van deze overeenkomsten op grond van de artikelen 1:88 en 1:89 BW, omdat zijn echtgenote geen toestemming heeft gegeven voor het aangaan van de overeenkomsten. De kern van het geschil is of het vernietigingsrecht van de echtgenote is verjaard. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de overeenkomsten tijdig zijn vernietigd en Dexia heeft veroordeeld tot terugbetaling aan de afnemer. In hoger beroep heeft Dexia grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis. Het hof heeft de feiten vastgesteld en de procedure voortgezet, waarbij het hof Dexia heeft toegelaten tot het leveren van bewijs dat de echtgenote vóór 13 maart 2000 bekend was met de overeenkomsten. Het hof heeft verder iedere verdere beslissing aangehouden en getuigenverhoren gepland voor december 2025 en januari 2026.