In deze zaak heeft Dexia Nederland B.V. hoger beroep ingesteld tegen vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 7 december 2023 en 27 juni 2024 zijn uitgesproken. De kern van het geschil betreft zes effectenleaseovereenkomsten die zijn gesloten tussen Dexia en de afnemer. De afnemer stelt dat zijn toenmalige echtgenoot, [naam1], geen schriftelijke toestemming heeft verleend voor het aangaan van deze overeenkomsten, waardoor hij deze op grond van de artikelen 1:88 en 1:89 BW heeft vernietigd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de overeenkomst rechtsgeldig is vernietigd en Dexia heeft veroordeeld tot betaling aan de afnemer. Dexia betwist echter dat het vernietigingsrecht niet was verjaard ten tijde van de vernietigingsverklaring. Het hof heeft in deze tussenuitspraak de grieven van Dexia beoordeeld en geconcludeerd dat Dexia bewijs moet leveren dat [naam1] vóór 13 maart 2000 bekend was met de overeenkomsten. Het hof heeft de afnemer ook in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren. De getuigenverhoren zullen plaatsvinden in de maanden december 2025 en januari 2026, en het hof heeft verdere beslissingen aangehouden.