In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, waarin het beroep wegens niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk werd verklaard. De belanghebbende had een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting ontvangen, welke hij aanvecht. De Heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam had de naheffingsaanslag opgelegd op 10 maart 2022, en na bezwaar op 6 december 2022 werd deze gehandhaafd. Belanghebbende stelde de Heffingsambtenaar in gebreke wegens het uitblijven van een uitspraak op bezwaar en diende een dwangsomverzoek in. De Rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, omdat de uitspraak op bezwaar tijdig was verzonden naar het privéadres van de gemachtigde van belanghebbende. In hoger beroep bevestigde het Gerechtshof deze uitspraak, oordelend dat de verzending per post het vermoeden van ontvangst rechtvaardigt. De gemachtigde had geen feiten aangedragen die de ontvangst konden betwisten. Het Hof concludeerde dat de Rechtbank terecht oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk was, en dat er geen aanleiding was voor een dwangsom. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenvergoeding of terugbetaling van griffierecht toegekend.