ECLI:NL:GHDHA:2025:1375

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
BK-24/930 en BK-24/931
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslagen parkeerbelasting en niet-tijdig beslissen door de Heffingsambtenaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, waarin de beroepen van belanghebbende tegen twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting niet-ontvankelijk zijn verklaard. De naheffingsaanslagen, opgelegd door de Heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, betroffen een bedrag van € 69,10 per aanslag, bestaande uit parkeerbelasting en kosten voor het opleggen van de naheffingsaanslag. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de Heffingsambtenaar heeft deze ongegrond verklaard. Vervolgens heeft belanghebbende de Heffingsambtenaar in gebreke gesteld wegens het uitblijven van uitspraken op bezwaar en heeft hij beroep ingesteld wegens niet-tijdig beslissen. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de uitspraken op bezwaar tijdig zijn gedaan en verzonden, en heeft de beroepen van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. In hoger beroep heeft het Gerechtshof Den Haag de uitspraak van de Rechtbank bevestigd, waarbij het Hof oordeelt dat de verzending van de uitspraken op bezwaar naar het privéadres van de gemachtigde van belanghebbende voldoende was voor de bekendmaking, ondanks dat dit niet op de voorgeschreven wijze gebeurde. Het Hof concludeert dat de beroepen van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard, omdat de uitspraken op bezwaar tijdig zijn gedaan en de ingebrekestellingen en verzoeken om dwangsom niet meer aan de orde zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-24/930 en BK-24/931

Uitspraak van 26 juni 2025

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende

(gemachtigde: N.G.A. Voorbach)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 10 oktober 2024, nummers ROT 23/3161 en ROT 23/3159.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 30 juli 2022 twee naheffingsaanslagen (vorderingsnummers […] en […] ) in de parkeerbelasting (de naheffingsaanslagen) opgelegd, beide ten bedrage van € 69,10, bestaande uit € 2,60 parkeerbelasting en € 65,50 kosten voor het opleggen van de naheffingsaanslag.
1.2.
Bij uitspraken op bezwaar met dagtekening 2 december 2022 heeft de Heffingsambtenaar het bezwaren tegen de naheffingsaanslagen ongegrond verklaard en de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft met dagtekening 3 januari 2023 de Heffingsambtenaar in gebreke gesteld wegens het uitblijven van de uitspraken op bezwaar.
1.4.
Op 21 maart 2023 heeft belanghebbende onder verwijzing naar de ingebrekestellingen bij de Heffingsambtenaar twee dwangsomverzoeken ingediend vanwege het uitblijven van de uitspraken op bezwaar inzake de naheffingsaanslagen.
1.5.
Belanghebbende heeft dagtekeningen 3 mei 2023 en 28 september 2023 een beroep niet-tijdig beslissen ingesteld bij de Rechtbank. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 50. De Rechtbank heeft de beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
1.6.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 138. De Heffingsambtenaar heeft bij nader stuk met dagtekening 13 mei 2025 verweer gevoerd.
1.7.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van 4 juni 2025. De Heffingsambtenaar is verschenen. De gemachtigde van belanghebbende is met bericht van verhindering niet verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Op 15 juli 2022 om 22:12 uur is geconstateerd dat de auto van belanghebbende met kenteken [kenteken] (de auto) stond geparkeerd op locatie [straat 1] te [woonplaats] . Voorts is op 18 juli 2022 om 22:17 uur geconstateerd dat de auto stond geparkeerd op locatie [straat 2] te [woonplaats] . Deze locaties zijn door burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam aangewezen als een plaats waar alleen tegen betaling van parkeerbelasting of met een geldige parkeervergunning mag worden geparkeerd.
2.2.
Tijdens een controle op het genoemde tijdstippen is door de parkeercontroleur geconstateerd dat de auto zonder geldige parkeervergunning geparkeerd stond en dat ook geen parkeerbelasting was voldaan. Naar aanleiding daarvan heeft de Heffingsambtenaar belanghebbende de naheffingsaanslagen opgelegd.
2.3.
De Heffingsambtenaar heeft met dagtekening 2 december 2022 uitspraken op bezwaar gedaan waarbij de naheffingsaanslagen zijn gehandhaafd. De uitspraken op bezwaar zijn als volgt geadresseerd:
“ [belanghebbende]
p/a NGA Voorbach
[postadres]
2.4
De Heffingsambtenaar heeft schermprints van de verzendadministratie ingediend. De vorderingsnummers in de schermprints komt overeen met de vorderingsnummers die in de uitspraken op bezwaar staan vermeld.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover hier van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres:
“3. De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Zijn de beroepen van eiseres ontvankelijk?
4. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de belanghebbende daartegen in beroep gaan. Voordat hij of zij beroep kan instellen, moet de belanghebbende per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn of haar aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de belanghebbende beroep instellen.[1]
4.1.
De heffingsambtenaar doet op een bezwaarschrift dat niet is ingediend in de laatste zes weken van een kalenderjaar uitspraak in het kalenderjaar waarin het bezwaarschrift is ontvangen.[2]
5. De bezwaarschriften zijn op 9 augustus 2022 ingediend. De termijn om op de bezwaarschriften te beslissen eindigde in dit geval op 31 december 2022. De uitspraken op bezwaar zijn verzonden op 18 november 2022 (gedagtekend 2 december 2022).
6. Ter beoordeling staat of de uitspraken op bezwaar van 2 december 2022 tijdig bekend zijn gemaakt door verzending aan de gemachtigde van eiseres. De gemachtigde stelt zich op het standpunt dat hij de uitspraken op bezwaar niet heeft ontvangen. De rechtbank overweegt dat het in beginsel aan de heffingsambtenaar is om aannemelijk te maken dat de stukken op het adres van de gemachtigde van eiseres zijn ontvangen of aangeboden, dan wel dat de stukken hem op een andere manier hebben bereikt. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd of aangeboden, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst of aanbieding van de stukken op dat adres. Dit brengt mee dat de heffingsambtenaar in eerste instantie kan volstaan met het bewijs van verzending naar het juiste adres.[3]
7. De uitspraken zijn twee weken voor de dagtekening aangemaakt en verzonden naar het privéadres van de gemachtigde van eiseres ( [postadres] ), zoals blijkt uit de verzendadministratie die de heffingsambtenaar heeft overgelegd. Hieruit blijkt dat tijdig de uitspraken op bezwaar zijn gedaan en dat deze ook tijdig zijn verzonden. De schermprints tonen aan dat de uitspraken op bezwaar in een batch van in totaal 2.034 documenten zijn geprint met een 2D code, in enveloppen zijn gedaan om 10:13 uur en op 18 november 2022 door de gemeente in een batch zijn aangeboden aan PostNL. PostNL heeft de heffingsambtenaar gemeld dat bij deze batch geen uitval heeft plaatsgevonden. De vorderingsnummers, zoals vermeld op de schermprints van de uitspraken op bezwaar, komen overeen met de nummers op de uitspraken op bezwaar. Hiermee is aannemelijk geworden dat de uitspraken op bezwaar de gemachtigde van eiseres hebben bereikt. Dat de uitspraken aan het privéadres van de gemachtigde zijn verzonden maakt op zich niet dat aannemelijk is dat zij de gemachtigde niet zouden hebben bereikt. Het betoog van eiseres dat [A B.V.] en zijn medewerkers zijn gemachtigd en niet alleen mr. N.G.A. Voorbach, maakt dit niet anders. De heffingsambtenaar mocht ervan uitgaan dat mr. N.G.A. Voorbach als gemachtigde van eiseres optrad nu alle brieven in de bezwaarprocedure zijn ondertekend door mr. N.G.A. Voorbach.
8. De gemachtigde heeft de verzendadministratie op zichzelf niet betwist. De enkele stelling dat de ontvangst wordt betwist is onvoldoende om het vermoeden van ontvangst te ontzenuwen.
9. Nu aannemelijk is dat de uitspraken op bezwaar tijdig zijn gedaan en op 18 november 2022 per post zijn verzonden, zijn de ingebrekestellingen, de verzoeken om een dwangsom en de ingestelde beroepen niet tijdig beslissen van eiseres niet meer aan de orde. Het is namelijk niet mogelijk om een ingebrekestelling in te dienen nadat uitspraak op bezwaar is gedaan en vervolgens beroep wegens niet tijdig beslissen in te stellen.[4] Voor het toekennen van een dwangsom bestaat geen reden, nu de uitspraken op de bezwaar binnen de daarvoor gestelde termijn zijn gedaan. De stelling dat de uitspraken op bezwaar op onjuiste wijze bekend zijn gemaakt vanwege de verzending naar het privéadres van de gemachtigde, ziet op de procedurele belangen van eiseres en is niet redengevend in het kader van een beroep niet-tijdig beslissen; als vast staat dat het besluit tijdig bekend is gemaakt, heeft het in artikel 4:17 Awb vervatte rechtsmiddel in zoverre het door de wetgever bedoelde effect gesorteerd.[5] Gelet hierop zijn de ingestelde beroepen niet-ontvankelijk. Omdat de uitspraken op bezwaar zijn gedaan voordat de beroepen zijn ingesteld, is van een “alsnog genomen besluit” in de zin van het derde lid van artikel 6:20 van de Awb geen sprake en is dus een beoordeling van de uitspraak op bezwaar aan de hand van het beroep wegens niet tijdig beslissen niet aan de orde.[6] Voor een dergelijke conversie van de ingestelde beroepen wegens niet tijdig beslissen naar reëel beroep is geen aanleiding, omdat eiseres pas na afloop van de beroepstermijn de beroepen heeft ingesteld.[7]

Conclusie en gevolgen

10. De beroepen zijn niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt dus de zaken niet inhoudelijk. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten. Hierdoor bestaat geen aanleiding voor de door eiseres verzochte vergoeding van wettelijke rente.
(…)
[1] Artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
[2] Artikel 236, tweede lid, van de Gemeentewet.
[3] HR 15 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ4416,
BNB2007, 112.
[4] CRvB 19 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:924.
[5] Vgl. HR 23 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:969.
[6] CRvB 12 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:877.
[7] Rechtbank Rotterdam 19 december 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:11902.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil of de beroepen niet-tijdig beslissen ontvankelijk zijn en of belanghebbende recht heeft op een dwangsom. Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend, de Heffingsambtenaar ontkennend.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot ontvankelijkverklaring van haar beroep, tot vaststelling van een dwangsom en vermeerdering daarvan met wettelijke rente, ingaande vanaf de dag van verzuim tot aan de dag van voldoening, tot vergoeding van het griffierecht en tot vergoeding van de proceskosten. Indien laatstgenoemde bedragen niet binnen vier weken na de uitspraak zijn betaald, dient door de Heffingsambtenaar daarover wettelijke rente te worden vergoed.
4.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Belanghebbende betoogt in hoger beroep dat de Rechtbank haar beroepen niet-tijdig beslissen ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en ten onrechte geen dwangsommen heeft toegekend. Belanghebbende stelt dat hij de uitspraken op bezwaar niet heeft ontvangen. Verder voert belanghebbende aan dat de uitspraken op bezwaar op onjuiste wijze zijn bekendgemaakt als bedoeld in de artikelen 3:40 en 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat de Heffingsambtenaar de uitspraken op bezwaar heeft verzonden naar het privéadres van de gemachtigde van belanghebbende.
5.2.1.
Het Hof acht om dezelfde redenen als de Rechtbank aannemelijk dat de uitspraken op bezwaar op 18 november 2022 per post zijn verzonden naar het privéadres van de gemachtigde van belanghebbende.
5.2.2.
De verzending van een stuk per post rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van dit stuk op het daarop vermelde adres, aangezien per post verzonden stukken in de regel op dat adres worden bezorgd. Het ligt daarom op de weg van de belanghebbende die de ontvangst van een door de Heffingsambtenaar verzonden stuk ontkent, om dit vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat hij aannemelijk maakt dat het stuk niet op dat adres is ontvangen of aangeboden. Voldoende is dat op grond van hetgeen hij aanvoert de ontvangst of de aanbieding van het besluit redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Slaagt de belanghebbende daarin, dan zal de Heffingsambtenaar nader bewijs moeten leveren ten aanzien van die ontvangst of die aanbieding (vgl. HR 5 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019: 1102, BNB 2019/142).
5.2.3.
Gelet op hetgeen is overwogen in 5.2.1 is het vermoeden gerechtvaardigd dat de uitspraken op bezwaar zijn ontvangen op het privéadres van de gemachtigde van belanghebbende. De gemachtigde heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd waardoor de ontvangst van de uitspraken op bezwaar op zijn privéadres kan worden betwijfeld.
5.2.4.
Nu het vermoeden is gerechtvaardigd dat de uitspraken op bezwaar door de gemachtigde zijn ontvangen op zijn privéadres heeft hij daarvan ook kennis kunnen nemen. Hoewel de uitspraken op bezwaar strikt genomen niet op de voorgeschreven wijze zijn bekendgemaakt, omdat deze naar het privéadres van de gemachtigde is verzonden in plaats van naar zijn kantooradres, is naar het oordeel van het Hof wel aan de strekking van de regels over bekendmaking van besluiten voldaan. De gemachtigde van belanghebbende heeft immers de uitspraken op bezwaar ontvangen op zijn privéadres en kan daarom geacht worden bekend te zijn geraakt met (de inhoud van) de uitspraak op bezwaar (vgl. HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:930, BNB 2014/182, r.o. 3.3.5).
5.3.
Het Hof is daarom van oordeel dat de Rechtbank de beroepen van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard om dezelfde redenen als genoemd in de overwegingen 7, 8 en 9 van de uitspraak van de Rechtbank.
Slotsom
5.4.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten en griffierecht

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten en het griffierecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door W. de Wit, A. van Dongen en R.A. Bosman, in tegenwoordigheid van de griffier T. van Hout.
De griffier, de voorzitter,
T. van Hout W. de Wit
De beslissing is op 26 juni 2025 in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.