Uitspraak
1. Algemeen
2.Aktiviteiten
6.Ondernemerschap
Winst uit onderneming: ondernemerschap
Bron van inkomen
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag over de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2020. De belanghebbende, die sinds 2004 een eenmanszaak drijft, heeft in zijn aangifte voor 2020 een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.751 opgegeven, maar de inspecteur heeft een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van € 23.281, waarbij een verlies van € 8.530 niet in aftrek is toegelaten. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag ongegrond verklaard, wat leidde tot beroep bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
De kern van het geschil is of de activiteiten van belanghebbende in 2020 een bron van inkomen vormen. De rechtbank oordeelde dat er geen objectieve voordeelsverwachting was, gezien de structurele verliezen sinds 2018. Belanghebbende voerde aan dat hij door de coronapandemie en andere omstandigheden niet in staat was om positieve resultaten te behalen, maar het hof oordeelde dat hij niet voldoende feiten of omstandigheden had aangevoerd om aan te tonen dat er in 2020 een objectieve voordeelsverwachting bestond. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de inspecteur terecht het negatieve resultaat van € 8.530 niet in aanmerking had genomen.
Belanghebbende stelde ook dat het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel waren geschonden, maar het hof oordeelde dat de inspecteur niet gebonden was aan eerdere standpuntbepalingen, gezien de veranderde omstandigheden. Het hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.