ECLI:NL:GHDHA:2025:2227

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2025
Publicatiedatum
24 oktober 2025
Zaaknummer
BK-24/259
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde van onroerende zaak en schending toezendplicht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 september 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 8 februari 2024. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een portiekwoning in Den Haag, die door de Heffingsambtenaar op € 214.000 is vastgesteld voor het kalenderjaar 2022. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, maar zijn bezwaar werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft hij beroep ingesteld bij de Rechtbank, die het beroep ook ongegrond verklaarde. In hoger beroep betwist belanghebbende de hoogte van de vastgestelde waarde en stelt hij dat de Heffingsambtenaar zijn toezendplicht heeft geschonden door niet alle relevante gegevens te verstrekken die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde. Het Hof heeft geoordeeld dat de Heffingsambtenaar niet in strijd heeft gehandeld met artikel 40 van de Wet WOZ, omdat hij heeft aangetoond dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld en dat de gevraagde gegevens niet beschikbaar waren. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-24/259

Uitspraak van 25 september 2025

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,(vertegenwoordiger: G. Gieben)

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
inzake het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 8 februari 2024, nummer SGR 22/6854.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2021 van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (de onroerende zaak), voor het kalenderjaar 2022 vastgesteld op € 214.000 (de WOZ-beschikking). Met de WOZ-beschikking zijn onder meer in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2022 opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Den Haag.
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de WOZ-beschikking en de aanslag bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 50. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 138. De Heffingsambtenaar heeft een nader stuk, aangeduid als verweerschrift, ingediend.
1.5.
Een onderzoek ter zitting van de zaak heeft niet plaatsgevonden. De Heffingsambtenaar heeft in zijn verweerschrift geschreven geen behoefte te hebben aan een mondelinge behandeling. De griffier heeft belanghebbende bij bericht van 13 november 2024 meegedeeld dat het Hof voornemens is een zitting achterwege te laten, tenzij hij uiterlijk 27 november 2024 laat weten dat hij ter zitting wil worden gehoord. Belanghebbende heeft niet verzocht om een mondelinge behandeling. Het Hof heeft bij bericht van 1 september 2025 het onderzoek gesloten en aangekondigd dat het schriftelijk uitspraak zal doen.

Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. De onroerende zaak is een portiekwoning op de parterre met een oppervlakte van 70m2 en het bouwjaar is 1938.
2.2.
In het bezwaarschrift heeft belanghebbende de Heffingsambtenaar verzocht om de volgende stukken:
“Om de WOZ-waarde en de opgelegde aanslag nader te controleren verzoek ik u ons uiterlijk binnen twee weken […] het taxatieverslag of een taxatiekaart/-matrix met daarop een uitgebreide onderbouwing van de waarde toe te sturen.
Tevens verzoek ik u conform artikel 40 Wet WOZ om alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan mij te verstrekken zodat ik de door u gemaakte keuzes te allen tijde kan controleren. Ik doel hierbij op alle stukken/gegevens die u bij de initiële waardebepaling en bij de behandeling van dit bezwaar heeft betrokken. Hieronder kunnen bijvoorbeeld vallen de grondstaffels, liggingsfactoren, onderbouwing van de indexering naar waardepeildatum, de KOUDV-factoren van het onderhavige object/en de referentiepanden, huurcijfers voor de gehanteerde huurwaarde, onderbouwing van de kapitalisatiefactor, de correctie in verband met Covid-19 etc. Dit verzoek ziet op de gehele bezwaarfase; ook als u na de hoorzitting nog nieuwe stukken in de procedure betrekt wil ik deze van u ontvangen. Dat u hiertoe verplicht bent volgt uit ECLI:NL:HR:2018:1316, ECLI:NL:PHR:2017:1051, ECLI:NL:RBAMS:2021:3591, ECLI:NL:RBAMS:2021:5041 en ECLI:NL:GHARL:2021:7246
2.3.
De aanvulling van het bezwaarschrift vermeldt onder meer:
“Ik verzoek u, bij niet volledig tegemoetkoming aan het bezwaar, op basis van art. 40 Wet WOZ de opbouw van de kavelwaarde, de zogenoemde grondstaffel, en de taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV- en liggingsfactoren van het onderhavige object en van de door u opgevoerde vergelijkingsobjecten tijdig voor het plaatsvinden van de hoorzitting te verstrekken.”

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij de Heffingsambtenaar is aangeduid als heffingsambtenaar of als verweerder:
“3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar met de matrix en wat overigens is aangevoerd, aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. De rechtbank acht de door de heffingsambtenaar gehanteerde vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar met de woning. Met de matrix en hetgeen overigens door de heffingsambtenaar is aangevoerd, maakt hij aannemelijk dat in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning. De stelling van belanghebbende dat onvoldoende rekening is gehouden met de gedateerde voorzieningen, wordt verworpen. Uit de door belanghebbende en de heffingsambtenaar overgelegde foto's van de woning en van de vergelijkingspanden blijkt dat verweerder het voorzieningenniveau terecht op gemiddeld heeft gewaardeerd.
4. Hetgeen belanghebbende verder heeft aangevoerd, doet aan het hiervoor gegeven oordeel niet af. Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift verzocht om alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan hem te verstrekken. Daarover schrijft hij: "Hieronder kunnen bijvoorbeeld vallen de grondstaffels, liggingsfactoren, onderbouwing van de indexering naar waardepeildatum, de KOUDV-factoren van het onderhavige object en de vergelijkingsobjecten (...)". De heffingsambtenaar heeft verklaard geen gebruik te maken van grondstaffels, liggingsfactoren, indexeringscijfers van de onderbouwingen naar de waardepeildatum en KOUDV-factoren. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar uitgebreid toegelicht hoe de waarde van woningen in de gemeente jaarlijks tot stand komt en in de bezwaarfase wordt herbeoordeeld, waarbij een belangrijk deel van het werk op individueel niveau door taxateurs handmatig wordt verricht. De rechtbank heeft geen reden hieraan te twijfelen. Hieruit volgt dat de (gegevens die ten grondslag liggen aan) indexeringscijfers en KOUDV- en liggingsfactoren de heffingsambtenaar niet ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan en dus niet aan belanghebbende in de bezwaarfase konden worden verstrekt.
5. Ook is de rechtbank niet gebleken van schending van het motiveringsbeginsel dan wel schending van enig ander rechtsbeginsel. De heffingsambtenaar is in de uitspraak op bezwaar voldoende ingegaan op de bezwaargronden van belanghebbende.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of de Heffingsambtenaar artikel 40 van de Wet WOZ heeft geschonden door niet alle gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde in de bezwaarfase aan belanghebbende te verstrekken en of de waarde van de woning op een te hoog bedrag is vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de Heffingsambtenaar ontkennend.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, tot wijziging van de beschikking aldus dat de waarde van de onroerende zaak wordt vastgesteld op, naar het Hof begrijpt, € 187.000, met dienovereenkomstige vermindering van de aanslag en tot toekenning van een proceskostenvergoeding in bezwaar, beroep en hoger beroep.
4.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Toezendplicht
5.1.1.
Belanghebbende stelt in hoger beroep dat de Heffingsambtenaar op grond van artikel 40 van de Wet WOZ zijn toezendplicht heeft geschonden. Belanghebbende verwijst in dit verband naar de arresten van de Hoge Raad van 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052 en van 15 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:394. Belanghebbende stelt dat, aangezien toezending dan wel verstrekking van de grondstaffel, correctiepercentages van de KOUDV-factoren, het indexeringspercentage en de waarde van de bijgebouwen is uitgebleven, het (hoger) beroep reeds om die reden gegrond is.
5.1.2.
Op grond van artikel 40, lid 2, Wet WOZ dient aan degene te wiens aanzien een beschikking als bedoeld in de Wet WOZ is genomen, en die een voldoende specifiek verzoek doet tot het verstrekken van bepaalde gegevens die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen, maar die wel ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de onroerende zaak, een afschrift van die gegevens te worden verstrekt (HR 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052).
5.1.3.
Artikel 40 Wet WOZ strekt ertoe een eventuele informatieachterstand van een belanghebbende weg te nemen opdat een eventuele bezwaarprocedure op zinvolle wijze kan worden benut en onnodige procedures kunnen worden voorkomen. Ingeval een belanghebbende in de bezwaarfase niet aanvoert dat hij bepaalde – niet in het taxatieverslag opgenomen – gegevens mist kan in beginsel worden aangenomen dat hij die gegevens niet nodig heeft om de vastgestelde WOZ-waarde te controleren (HR 15 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:290).
5.1.4.
Naar aanleiding van het in het bezwaarschrift gedane verzoek heeft de Heffingsambtenaar het taxatieverslag aan belanghebbende verstrekt. De uitspraak op bezwaar vermeldt dat de gemeente Den Haag niet werkt met KOUDV- en liggingsfactoren, indexeringsgegevens en grondstaffels zodat deze gegevens niet aan belanghebbende kunnen worden verstrekt. Het Hof ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen.
5.1.5.
Voor een uitgebreidere beschrijving van de werkwijze in het onderhavige belastingjaar van de gemeente Den Haag verwijst het Hof naar zijn eerdere uitspraak van 9 oktober 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1806, in een geschil tussen dezelfde gemachtigde en de Heffingsambtenaar:
“5.3. (…) De uitspraak op bezwaar vermeldt dat de gemeente Den Haag niet werkt met grondstaffels, KOUDV- en liggingsfactoren en indexeringsgegevens, zodat deze stukken niet aan belanghebbende kunnen worden verstrekt. De Heffingsambtenaar heeft ter zitting een algemene toelichting gegeven over hoe de waarde van woningen in de gemeente Den Haag jaarlijks tot stand komt en in de bezwaarfase wordt herbeoordeeld, waarbij een belangrijk deel van het werk op individueel niveau door taxateurs handmatig wordt verricht. De taxateurs beoordelen de verkooptransacties als geheel en kennen geen deelwaardes toe aan de afzonderlijke onderdelen (perceel, opstal en bijgebouwen). (…)”
Van schending van de toezendplicht van artikel 40 Wet WOZ door de Heffingsambtenaar is geen sprake.
Waarde woning
5.2.1.
De waarde van de woning wordt ingevolge artikel 17, lid 2, van de Wet WOZ bepaald op de waarde die daaraan dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom van de woning zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de woning in de staat waarin deze zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever “de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding” (Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 43-44).
5.2.2.
De Heffingsambtenaar dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld.
5.2.3.
In hoger beroep heeft belanghebbende geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel leiden dan door de Rechtbank is gegeven. De Rechtbank is op goede gronden tot een juiste beslissing gekomen. De Heffingsambtenaar heeft aan de op hem rustende bewijslast voldaan. Bij dit oordeel is, buiten hetgeen reeds door de Rechtbank is overwogen, nog het volgende in aanmerking genomen.
5.2.4.
De Heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde een door een taxateur opgestelde matrix met ondersteunende stukken overgelegd. Naar volgt uit deze matrix is de waarde van de woning bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. Niet vereist is dat de vergelijkingsobjecten identiek zijn aan de woning. Voldoende is dat de vergelijkingsobjecten vergelijkbaar zijn, mits de Heffingsambtenaar bij de bepaling van de waarde voldoende rekening heeft gehouden met de onderlinge verschillen. Met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning is in de matrix in voldoende mate rekening gehouden, zodat niet kan worden gezegd dat de vastgestelde waarde van de woning in een onjuiste verhouding staat tot de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten of te hoog is vastgesteld.
5.2.5.
Het Hof is van oordeel dat de waarde van de onroerende zaak niet op een te hoog bedrag is vastgesteld.
Cessieverbod
5.3.
Belanghebbende heeft voorts het standpunt ingenomen dat het per 1 januari 2024 geldende cessieverbod (voor bpm- en WOZ-zaken) niet van toepassing is, omdat de vordering voor de totstandkoming van artikel 30a Wet WOZ is gecedeerd. Het cessieverbod is in de onderhavige procedure niet relevant, omdat het Hof geen vergoedingen toekent. Het Hof voegt ten overvloede toe dat het cessieverbod een civiele aangelegenheid is.
Slotsom
5.4.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

6. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door S.E. Bandsma, H.A.J. Kroon en A. van Dongen, in tegenwoordigheid van de griffier T.S.K.L. Tjon.
De griffier, De voorzitter,
T.S.K.L. Tjon S.E. Bandsma
De beslissing is op 25 september 2025 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.